O
o-
"u
Maas, is daarop van invloed geweest. Door de
zware overstromingen die in 1926 het rivieren
gebied troffen, werd de Maasmond aanzienlijk
verdiept, met als gevolg dat de invloed van het
getij en dus ook van de sindsdien optredende
stormvloeden zich nog verder in bovenstroom
se richting verplaatste. Dit leidde ertoe dat het
vaststellen van gewenste dijkhoogten in 1928
tot een zaak van de provincie werd gemaakt.
Niettemin bleven de waterkeringen in latere ja
ren nog op vele plaatsen te laag. Na de storm
ramp van 1953 bleek bovendien dat diverse dijk
vakken ernstig waren verzakt.
Uitsluitend afgaan op vroegere stormvloed-
waarnemingen, zonder daarbij rekening te hou
den met de overschrijdingskansen van deze ex
treme standen, kon niet meer. Dat had tot zeer
ongewenste verrassingen geleid. De in 1953 op
getreden vloedstanden langs de Brabantse kust
waren, afhankelijk van de plaats, tussen 30 cm
en 70 cm hoger dan enige bekende vloed sedert
het tijdstip van betrouwbare waarnemingen.
Na het herstel van de oorlogsschade van de
tweede wereldoorlog werd een begin gemaakt
met het ontwikkelen van plannen die ten doel
zouden hebben, de invloed van de zee verder te
rug te dringen.
Door de Rijkswaterstaat werd een afdeling Dijk
verhogingen ingesteld, gevestigd te Breda. De
ze dienst werd onder meer belast met het ont
werpen van een plan voor de indijking van de
Brabantse Biesbos. In het indijkingsplan waren
eveneens afsluitingsplannen opgenomen in de
mond van de Donge en van het Oude Maasje,
teneinde te voorkomen dat de binnendijks gele
gen gebieden tengevolge van de lage ligging
van de binnenkaden evenals de Biesbos regel
matig zouden worden overstroomd.
De watersnoodramp van 1953 betekende voo -
lopig het einde van deze meer landinwaarts g ;-
projecteerde indijkingsplannen. Er bleek herb i-
zinning noodzakelijk op de meest doelmatige
wijze van beveiliging van de landsdelen teger
het overstromingsgevaar. De beschikbare
krachten moesten allereerst worden gebunde d
om de door de stormvloed geteisterde waterl e-
ringen te herstellen. Op vele plaatsen moeste i
de stroomgaten in de zeedijken en in de binm n-
dijken worden gedicht; eerst in de vorm van
noodherstel, naderhand gevolgd door definit ef
herstel. De uitvoering daarvan lag gedeeltelij
in handen van de Rijkswaterstaat. Op 8 april
1953 viel het laatste geïnundeerde gebied
droog. Bij het definitieve herstel werden aan Ie
hand van een zogenaamd 'zwakke-plekken-
plan' ook verbeteringen aan de bestaande dij
ken ondernomen. De bedijking langs de zuidc lij-
ke oever van de Amer werd voltooid, en in w> s-
telijke richting voorbij Moerdijk-dorp verleng i
tot ter hoogte van het in de latere jaren aangt -
legde industrieterrein Moerdijk.
De haven van Lage Zwaluwe werd in 1963 va i
het buitenwater afgesloten door de aanleg v: n
een keersluis in de hoogwaterkering. Ook largs
de westkust werden in de periode 1960-1964 op
vele plaatsen dijkvakken verbeterd en verste kt.
Daarbij werd rekening gehouden met het get n-
ge vloedverhogende effect dat zou uitgaan v in
de gefaseerde uitvoering van de Deltawerker,
met name van de aanleg van de Volkerakdani.
Dit maakte het noodzakelijk, de steenglooiinren
OVERFLAKKEE
urni~Êur£nif:p LAGE ZWALUWE
y -C—OfMOFRr»1- IK
DUIVELAND
NOORD BEVELAND
GEERTRUIDENBERG
ROOSENDA A LSE - OF S TEEHBERGSE VL IE T
ZUID BEVELAND
OOSTER SCHELDE
\DINTEL
ROOSENDAAL
BERGEN OP ZOOM
TILBURG LI
188