genstrijdig zijn, in die zin dat een uitzicht voor de een een bijdrage levert aan zijn gevoel van welzijn, terwijl het door de ander niet gezien wordt, en voor weer een ander een bron van er gernis vormt. Er zijn ook uitzichten waarvan we durven stellen dat zij bij de overgrote meerder heid van waarnemers een negatieve reactie op roepen. Een voorbeeld zou kunnen zijn het open vuilstort. Maar of deze reactie optreedt, hangt weer nauw samen met de ruimtelijke ligging van de elementen: een vuilstort in een natuur gebied is iets anders dan een vuilstort naast een industrieel opslagterrein. De materie blijkt wel uiterst gecompliceerd te zijn. Hieruit zou de conclusie getrokken kunnen wor den dat het aanbod van veelzijdige informatie in de omgeving als geheel meer bevrediging schenkt aan een groter deel van de bevolking dan het aanbod van een meer eenzijdige en be 240 i perkte informatie. Een cultuurlandschap met een veelheid van activiteiten en veelzijdigheid aan informatiebronnen is derhalve rijker dan een landschap waar slechts één of enkele vor men van informatie te vinden zijn. Maar deze con clusie moet met veel voorzichtigheid omgeven worden, en niet alleen omdat de ruimtelijke spreiding als zodanig, de samenhang der din gen mede bepalend is, behalve de verscheiden heid van elementen op zichzelf; er is ook het on ontkoombare probleem van het niveau van be schouwing. De schaal is belangrijk. Een grote verscheidenheid op landelijk niveau kan samen gaan met eenzijdigheid op regionaal of lokaal niveau. Het omgekeerde is evenzeer het geval. Het ligt daarbij voor de hand een samenhang te veronderstellen met de mobiliteit, de actie radius van de bevolking. Al metal kunnen we slechts tot zeer globale en voorzichtige conclu sies komen. Wanneer de verschillende overheden - lokaal, regionaal en nationaal - in hun beleid met be trekking tot de ruimtelijke ordening rekening willen houden met begrippen als landschappe lijke kwaliteiten en belangen, dan is het altijd weer de vraag in hoeverre hoedanigheden van de ruimte rondom ons als zodanig in het geding zijn, ofwel dat opvattingen omtrent onze relatie tot die werkelijkheid daaraan bewust verbonden worden. In dit opzicht leven bij de overheden zelf opvat tingen, visies en ideeën omtrent wat goed en wat niet goed is; en deze opvattingen zijn van grote invloed op de besluitvorming. Er is daar naast ook een streven naar meer participatie door de bevolking; hiervoor maakt men gebruik van inspraakprocedures, alsook van weten schappelijk onderzoek. Wanneer we de ontwik keling van het onderzoek met betrekking tot landschappelijke kwaliteiten in visuele zin na gaan, dan blijkt dat tot dusver meer nadruk heeft gelegen op pogingen tot beschrijven en waarderen van die werkelijkheid als een op zich zelf staand gegeven, dan dat inzicht is verwor ven in de processen die met het waarnemen van die werkelijkheid samenhangen. Zo moet gesteld worden dat het vervaardigen van kaar ten waarop de belevingswaarde van stad en landschap wordt aangegeven in de zin van meer of minder, een tamelijk misleidende bezie heid is. In feite berusten veel van dergelijke kaarten op niets meer dan het waardeoordeel van de karteerders op een bepaald moment. Het begrip 'belevingswaarde' is dan ook mislei dend, hopelijk zal het spoedig worden afge schaft. De pogingen van Kevin Lynch en vele navolgers, om niet alleen elementen en objec ten in stedelijke gebieden, maar ook hun onder linge samenhang, de stedelijke structuur, in re-

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 20