uurlijke ontwikkeling in een bekken vordert,
an de kwetsbaarheid beter worden beoor-
leeld. Doorgaans zal dan blijken dat mettertijd
lan de recreatie meer ruimte en mogelijkheid
tan worden geboden. Het streven kan dan wor-
len gericht op een geleidelijke integratie van
latuur en recreatie, die beter zal slagen naarma-
e de geleidelijkheid van de recreatieontwikke-
ingen beter kan worden beheerst.
Dnder meer kan worden gedacht aan een ont
wikkeling van de recreatie vanuit de randen van
iet Deltagebied. In de eerste plaats langs deze
randen dienen de startpunten te worden gevon
den, en wel daar waar de grote toevoerende
wegen het gebied binnenkomen. Deze punten
liggen aan de stagnante bekkens die zich ook
het beste lenen voor de meer intensieve recre-
atievormen. Aan deze opzet voldoet bijvoor
beeld het nieuwe inrichtingsplan voor het Gre-
velingenmeer, dat in 1977 door de regering is
aanvaard als basis voor verdere uitwerking. Het
plan behelst in hoofdzaak ontwikkelingen in de
sfeer van de natuur en de recreatie, terwijl
voorts is gestreefd naar een integratie van deze
beide bestemmingen.
De intensieve oeverrecreatie en de grote jacht
havens zijn vooral geprojecteerd aan de beide
einden van het meer, in de nabijheid van de
over de Brouwersdam en de Grevelingendam
voerende wegen. De natuurgebieden en de ver
menging van natuurlijke ontwikkelingen met
extensieve oeverrecreatie zijn gesitueerd in het
centrale gedeelte van het gebied. Langs de
zuidelijke rand zijn nog enkele kleinere jachtha
vens geprojecteerd.
In de handvormige zone rond het centrale Delta
bekken moet, zoals uit het bovengegeven voor
beeld blijkt, op zichzelf ook weer worden ge
dacht aan een zonering, een verdeling tussen
drukke en rustige recreatiegebieden; slechts op
enkele zorgvuldig gekozen plaatsen kan worden
gedacht aan de ontwikkeling van echte concen
tratiepunten.
Bij de inrichting van de nieuwe gebieden wordt
ervan uitgegaan dat deze gebieden in hun ge
heel het eigenlijke natuur- en recreatiegebied
vormen. Een voorzichtige behandeling daarvan
vergt dat de sterkst denkbare ingreep, te weten
het bouwen van verblijfsaccommodatie, wordt
vermeden. Op een enkel punt, waar aan deze
bebouwing een bijzondere functie wordt toege
kend, kan slechts worden gedacht aan sterk ge
concentreerde accommodatievormen.
Het vermijden van bebouwing hangt samen
met het uitgangspunt dat in de nieuwe gebie
den zo weinig mogelijk voor een verre toekomst
moet worden vastgelegd. Er moet ruimte wor
den gereserveerd voor toekomstige ontwikke
lingen in de recreatie, die nog niet bekend zijn.
Onder meer rijst daarbij de vraag hoe de ont
wikkeling zal zijn van de meer avontuurlijke, de
meer inspanning vergende recreatievormen.
Meestal vragen die veel ruimte, en de belang
stelling ervoor vertoont een sterke groei. De
wens naar ruimtereservering enerzijds en naar
integratie van natuur en recreatie anderzijds
leidt voorts tot het uitgangspunt dat de oever
terreinen in handen van de overheid moeten
blijven of komen, en dat ze in principe publiek
toegankelijk behoren te zijn.
Bij de uitwerking van deze uitgangspunten
moeten nog vele vraagstukken worden opge
lost. Een terrein in natuurlijke ontwikkeling
vergt minstens een periode van 10 jaren voor
dat het ook voor beschutting zoekende recrean
ten interessant gaat worden. De vraag is in hoe
verre deze ontwikkeling kan en mag worden be
spoedigd door een kunstmatige ingreep zoals
het inplanten van bomen. Kunstmatige ingre
pen zijn ook vereist direct na de afsluiting van
een bekken, wanneer moet worden verhinderd
dat te veel bodemmateriaal verloren gaat door
afstuiven. De gebruikelijke maatregelen daarte
gen zijn: plaatsing van stuifschermen, gecombi
neerd met inplant van helm en inzaaien van een
gras-graanmengsel. Deze handelswijze is
echter weer in strijd met de voorgestane spon
tane natuurlijke ontwikkeling.
Een ander probleem is de bescherming van de
oevers tegen afslag. Na 16 jaar ervaring met het
Veerse Meer en 6 jaar met de Grevelingen is het
duidelijk dat wanneer niet wordt gezorgd voor
een oeverbescherming in een of andere vorm,
de oevergebieden en platen op de lange duur
grotendeels onder water zullen verdwijnen. In
het Veerse Meer is indertijd het systeem ontwik
keld van grinddammen een eindweegs uit de
oever als primaire golfkering, aangevuld met
een summiere verdediging langs de eigenlijke
oeverlijn. In de Grevelingen is dit systeem op
grote schaal voortgezet. De ondiepe vooroever
en de oever zelf blijven daardoor zoveel moge
lijk intact. Zowel voor de recreatieoevers als
voor de oevers van natuurgebieden is dat van
grote waarde gebleken. Niettemin zijn er nog
nadelen aan verbonden in natuurwetenschappe
lijk opzicht. Onderzocht wordt daarom thans of
deze nadelen kunnen worden ondervangen
door het toepassen van drijvende golfkeringen
in de vorm van buizen of vlotten. Ook wordt na
gegaan of de aan de Noordzeekust wel toege
paste methode van zandsuppletie ook hier uit
komst kan bieden.
Tenslotte is daar het vraagstuk van de beheer
sing van de geleidelijke ontwikkeling van de re
creatie, dat aan het begin van dit artikel reeds is
gememoreerd. De vraag is hoe deze ontwikke
ling in de hand kan worden gehouden, nu steeds
255