en uitbreiding van waarden zonder de reeds aanwezige te schaden. De inrichtingsschets geeft ook een ontwikkeling aan voor de recrea tievaart. Een bestemming als natuurgebied stelt de hoogste eisen aan het functioneren van het eco systeem. Om deze doelstelling te bereiken moet men de juiste randvoorwaarden scheppen voor wat betreft peilvariatie, zoutgehalte en organi sche stof en daarenboven zorg dragen voor har monie tussen de verschillende randvoorwaar den. De voornaamste randvoorwaarde echter is het zoutgehalte. De natuurfunctie vereist een minimum zoutgehalte gemiddeld over het jaar van 16 g CI7I. Bij een zoutgehalte beneden de 16 g CI7I neemt de diversiteit van het natuurlijk leven af. De ernst van de gevolgen van een on- derschrijding hangen af van de duur en de mate van verandering van het zoutgehalte. Incidente le en kortdurende veranderingen leveren een kleiner risico op. De kans op gunstige ontwikke lingen wordt echter aanzienlijk groter als het zoutgehalte gemiddeld boven de 16 g CI7I ligt. Op het ogenblik voldoet het Grevelingenmeer dus niet meer aan de norm voor een zout meer. Verversing met zeewater kan het zoutgehalte van het meerwater echter verhogen. In de afgelopen maanden is het doorlaatmiddel in de Brouwersdam gereed gekomen. Het be staat uit een diep gelegen doorlaatsluis met twee kokers, elk met een plafonddiepte in de keel van de sluis van N.A.P. - 6,5 m en een hori zontale bodem op N.A.P. - 11 m; elke koker is in de keel 6 m breed. De doorlaatsluis kan zowel water inlaten als lozen. De ontwerpcapaciteit bedraagt bij een zout Grevelingenmeer 130 m3/sec, en bij een zoet Grevelingenmeer 100 Het doorlaatmiddel in de Brou- m3/sec. Dit verschil in capaciteit wordt veroor- wersdam zaakt door het dichtheidsverschil dat bij een zoet Grevelingenmeer optreedt tussen binnen- en buitenwater. Het zal heel moeilijk zijn om ge durende de in de 'Inrichtingsschets Grevelin- genbekken' beschouwde periode tot 1985 een voldoende hoog zoutgehalte te handhaven, wanneer uitsluitend de doorlaatsluis in de Brou wersdam als inlaat- en lozingsmiddel beschik baar is. Welk effect het afwisselend in- en uitla ten van zeewater op de zoutgehalten in het Gre velingenmeer zal hebben, is via berekeningen niet nauwkeurig na te gaan. Met name in het oostelijk deel is het onzeker welk effect de sluis zal hebben op het zoutgehalte. Immers, de men ging en daarmee de verspreiding over het gehe le meer zal mogelijk niet groot zijn omdat het zoute water maar kort op het meer verblijft. Ver lenging van de verblijftijd zal de verversing ver- 267

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1978 | | pagina 47