ROTTERDAM CAPELLE aid USSEL
v BRIENENOORDBRUG
NIEUWERKERK aid USSEL MOORDRECHT
ZELFREGISTRERENDE PEILSCHALEN
KRIMPEN Q/d USSEL
OUDERKERK Q/d USSEL
ze ir snel verminderden en dat de vervalop-
bi uw bij het zakken van de kering in stromend
w ter beperkt bleef.
D trillingen in de schuif zijn gemeten met een
tr ingsanalysator, die was geplaatst in het mid-
dt i van de bovenste hoofdligger. De voor-
nr rmste trillingen zijn gevonden bij schuifope-
ni gen van 0,75 m tot 2,0 m. Hier werden bij uit-
st jming van de Hollandse IJssel horizontale
tr ingen gemeten in en loodrecht op de
st >omrichting met een frequentie van 3 tot 5
he tz. Bij instroming in de Hollandse IJssel wer-
de i horizontale trillingen in de stroomrichting
ge neten met een frequentie van 1 tot 2 hertz.
Bi gesloten schuif tenslotte werd een in ver-
be id met vermoeiing van het staal niet ver-
w; arloosbare trilling aan de onderrand geme-
te met een frequentie van 90 hertz. Zo'n trilling
ka optreden doordat er bij gesloten schuif een
sp set van ongeveer 5 cm overblijft tussen de
or lerrand en de drempel.
SI chts aan de beide uiteinden staat de schuif
dé op zijn opleggingen.
Si nenvattend kan gesteld worden dat bij het
sit ten van de schuif in stromend water of het
ht en bij een waterstandsverval tijdens de acht
pr sven geen trillingen zijn opgetreden die de
sc uif in gevaar hadden kunnen brengen.
D eerste vier proeven ten aanzien van de ont-
g: ndingen werden gedaan bij stroom in beide
ri itingen. Bij de laatste vier proeven stroomde
hf water per proef in één richting; de sluis
w d bij deze proeven of alleen geopend of al
le i gesloten. De opening respectievelijk slui-
tii daaraan voorafgaande vond dan plaats bij
g jke waterstand. Bezien we de resultaten van
d> odingen die voor en na elke proef werden
u pevoerd, dan is er nauwelijks samenhang te
v den tussen de bodemverandering en de
Fig. 1. Situatie van de meet
punten langs de Hollandse IJs
sel
stroomsnelheden tijdens de proef. De verschil
len konden net zo goed toegeschreven worden
aan onnauwkeurigheden van loding en plaats
bepaling. De konklusie die hieruit getrokken kan
worden is dat de door de proeven veroorzaakte
hoge stroomsnelheden onder de schuif van
weinig invloed zijn op de bodemligging. Dit is te
verklaren uit de vorm van de drempel. Die is na
melijk zo ontworpen dat de waterstraal die on
der de schuif doortrekt, afgebogen wordt naar
het wateroppervlak. Dit was ook duidelijk waar
te nemen tijdens de proeven, zowel visueel (fo
to) als uit stroommetingen over de verticaal,
juist achter de schuif.
Zowel langs fotografische weg als door lodin
gen zijn de taluds van de waterkeringen nabij de
stormvloedkering tijdens de proeven voortdu
rend bewaakt. Ze hebben geen enkele schade
opgelopen ten gevolge van de stromingen.
313