verlandingen. De invloed van de zee verminder de, en daarmee het proces van uitschuring, aan- zanding en opslibbing. Het oppervlaktewater werd zoeter en volgde niet langer de schomme lingen van de getijbeweging. Hierdoor ontston den gunstige omstandigheden vooreen vege tatie in een zoetwatermilieu. De flora kon zich onder deze voorwaarden tot een dichte, hoog- opgaande begroeiing ontwikkelen. De afstervende delen vormden veenlagen, die nu nog op veel plaatsen in de bodem van het Del tagebied kunnen worden teruggevonden. Uit die perioden dateren de eerste sporen van be woning, die zijn aangetroffen bij Brabers in de gemeente Westerschouwen. Omstreeks 750 voor Christus werd de strandwal door een stijgende zeespiegel en hoge vloeden op verschillende plaatsen doorbroken. De in vloed van de zee nam toe. De doorbraken groei den uit tot wijd vertakte geulenstelsels die ver in het veengebied doordrongen en grote delen van het veenlandschap opruimden. Het op pervlaktewater in het gebied werd zout tot brak, afhankelijk van de invloed van de zee en de af stromende neerslag. De resterende uitgestrekte begroeiing werd veelal overstroomd en stierf af. De geulen werden soms weer opgevuld met klei- en zandafzettingen en op de onderwater gelegen veenlagen ontstond een geleidelijk opslibbingsproces van zeeklei. Het in de bodem aanwezige dieper gelegen zoe te grondwater werd praktisch in het gehele ge bied verdrongen door zout grondwater. Daar mee werd het zoetwatermilieu weer vervangen door een dynamisch zoutwatermilieu. Nadien werden zulke perioden weer afgewis seld door perioden met een minder snel stijgen de zeespiegel, waarbij de invloed van de zee af nam en grote delen van de Delta niet meer wer den overstroomd. Dan konden de weinige be woners zich op de drooggevallen gronden vesti gen. Gunstig voor hen was dat door neerslag een zoete bovenlaag werd gevormd in het ove rigens zoute grondwater, waardoor flora en fau na veranderden en beperkte veenvorming voor kwam. De laatste maal dat de zee agressief op drong in het nog niet door dijken beveiligde ge bied, is de post-karolingische periode geweest, van 900 tot 1200. Toen ontstonden vooral aan de zeezijde grote doorbraken, waardoor de in vloed van de zee sterk toenam. Vooral door de daarop volgende hoge vloeden trad overspoe ling en verder landverlies op. De bewoners voelden zich in hun bestaan bedreigd en gingen zich weren tegen het water. Men wierp woon- hoogten op, en later, in de 12e eeuw, de eerste dijken. In de geschiedschrijving van die eeuw komt de naam Wolphaartsdijk voor. Vanaf die tijd speelde de mens een actieve rol in het spel van water en land, en daardoor ook in het spel van zout en zoet. Omstreeks 1200 vertoonde het Deltagebied veel overeenkomst met de huidige topografische contouren. Voor het eerst werden volgens plan dijken en kaden gemaakt. Een nieuw woord deed zijn in trede, 'polre', polder. In zo'n door dijken om sloten gebied werd de invloed van de zee op het landmilieu teruggedrongen. De neerslag vorm de een zoete bovenlaag, waardoor langzamer hand voor landbouw en veeteelt gunstige om standigheden ontstonden. Van tijd tot tijd echter werd een gedeelte van de bekading of bedijking verwoest door stormvloe den, waarbij land verloren ging. In sommige ge vallen werd niet meer tot bedijking overgegaan. Het meest omvangrijke prijsgegeven gebied staat nog bekend als het 'Verdronken Land van Zuid-Beveland'. Op andere plaatsen werd de schade hersteld, soms trouwens pas na verloop van tientallen jaren. De vele afzonderlijke eilandjes werden in de loop der tijden door dammen onderling verbon den. Dit veranderde heteilandengebied ingrij pend. De schorren en de slikken met hun wijdver takte stelsel van geulen en kreken werden vervol gens aan het estuarium onttrokken. De grenzen ti s- sen land en water en tussen zout en zoet opper vlaktewater werden scherper. Gegeven de be weeglijkheid van de geulen werd aldus een ris kante situatie gecreëerd, waarbij vrij veel dijk- en oevervallen voorkwamen. Voorzover het land werd bedreigd ging men in de loop van de 19e eeuw over tot het aanbrengen van steenglooiin gen en onderwaterbestortingen, al of niet op zinkstukken. In de tweede helft van de 19e eeuw zijn werken uitgevoerd die duidelijk ingrepen in het regime van het Deltagebied: de afdamming van het Kreekrak tussen Zuid-Beveland en Brabant, en die van het Sloe tussen Zuid-Beveland en Wal cheren. Deze werken waren noodzakelijk voor de aanlec van een spoorlijn tussen Bergen op Zoom en Vlissingen. De Kreekrakdam werd in 1867 vol tooid, de Sloedam in 1871Als vervangende scheepvaartwegen werden het Kanaal door Zuid-Beveland en het Kanaal door Walcheren gegraven. Met de aanleg van de Kreekrakdam werd het re gime van de Oosterschelde gescheiden van dat van de Westerschelde. Het chloridegehalte in d Oosterschelde steeg daardoor, terwijl het in de Westerschelde onder invloed van de zoetwater- afvoer van de Schelde daalde. De verhoging 358

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 32