gens het 'oude' Deltaplan, de Zeeuwse wateren worden afgesloten, zodat een zoet Zeeuws Meer zou ontstaan. Door de regeringsbeslissingen om de Ooster- schelde vóór 1986 met een stormvloedkering af te sluiten, waarbij op de Oosterschelde een ge dempt getij wordt gehandhaafd, is de toestand in de toekomst echter drastisch veranderd. De vraag rijst of en zo ja hoe en wanneer het water huishoudkundig systeem van het Veerse Meer aan de nieuwe gegevens moet worden aange past. Het Veerse Meer dient onder meer als be roepsvaarwater, als boezemwater, als recreatie gebied, als natuurgebied en als viswater ten be hoeve van de beroepsvisserij. Elk van deze func ties staat overigens in relatie tot de waterhuis houding van het Veerse Meer. In de huidige overgangstoestand, tussen de vorming van het Veerse Meer in 1961 en de defi nitieve eindsituatie na 1985, doen zich enkele problemen voor: de Zandkreeksluis wordt nu gebruikt als scheepvaartsluis en als spuisluis; tijdens het spuien kan niet worden geschut en tijdens het schutten kan niet worden gespuid, waardoor soms óf de scheepvaart óf het spuien wordt belemmerd. Het peil is niet voldoende re gelbaar, terwijl het meer een zomer- en winter- peil kent, hetgeen nadelig is voor de oever-le vensgemeenschap en hinderlijk voorde recre atievaart. Ook is het chloridegehalte niet constant, als gevolg van het opzetten en verlagen van het peil in voor- en najaar; grote hoeveelheden pol derwater, neerslag en lek- en schutwater komen vanuit het Kanaal door Walcheren op het naar verhouding kleine Veerse Meerterecht. Deze variatiesin het chloridegehalte zijn nadelig voor de levensgemeenschap in het water. Niet zonder belang is daarbij het feit, dat de spuicapaciteit van de Zandkreeksluis als gevolg van de vermindering van het getijverschil op de Oosterschelde in 1985 gemiddeld met 25% zal afnemen. Om deze nadelige effecten in meerdere of min dere mate tegen te gaan kunnen verschillende maatregelen worden bedacht, zoals het vergro ten van de spuicapaciteit van de Zandkreeksluis, het bouwen van gemalen voor de polders die nog vrij lozen, lozing op het Kanaal door Wal cheren via een te stichten gemaal bij Veere en het bouwen van een doorlaatsluis in de Zand- kreekdam en/of de Veerse-Gatdam. Naar de aard en de zin van de te nemen maatregelen zul len nog nadere studies worden verricht. Voor het waterhuishoudkundig functioneren van het Grevelingenmeer kan allereerst worden verwezen naar het artikel 'Een tijdelijk doorlaat- middel in de Grevelingendam' in Bericht 85 (au gustus 1978). Daar wordt onder meer gewezen op de mogelijkheid om met de spui-inlaatsluis in de Brouwersdam selectief water in te laten ir en te lozen uit het Grevelingenmeer. Hiermee wordt een verbetering bereikt met betrekking tot de peilregeling, het chloridegehalte, het mi nimaliseren van de import van voedingsstoffer en het maximaliseren van de import van ge wenste levenskiemen. Toch zal de gewenste waterkwaliteit zonder verdere doorspoelmoge lijkheid via een doorlaatmiddel in de Grevelin gendam niet altijd kunnen worden gehandhaafd. Op het Grevelingenmeer lozen vijf polders wa ter met een gemiddeld chloridegehalte van 3,5 gram per liter. In het oostelijk deel van het Gre velingenmeer wordt het polderwater van in to taal 3375 ha geloosd; in het westelijk deel vari eert de omvang van de uitslag van 5380 ha tot 10 750 ha, afhankelijk van de verdeling van de afvoer, naar Grevelingen of Oosterschelde. Door de aanleg van de Philipsdam en de Oeste - dam zal een deel van de Oosterschelde worder onttrokken aan de invloed van het getij. Dit ge bied is van oudsher een overgangsgebied ge weest tussen zout en zoet water. Door de com partimentering wordt de overgangszone in we >- telijke richting verplaatst, en tevens aanmerke lijk versmald. Oostelijk van deze dammen ont staat een meer, dat we gemakshalve voorlopig het Zoommeer noemen, dat in het belang van d 3 waterhuishouding moet verzoeten. Het Zoom meer zal zoet water leveren voor de land- en tuinbouw van de omliggende gebieden, en te vens een einde maken aan de zoutindringing vanuit de Volkeraksluizen op het Hollands Diep-Haringvliet. De waterhuishouding op het toekomstige Zoommeer wordt beïnvloed door de polderwa terlozingen van Tholen, Flakkee en Westelijk Noord-Brabant. Daarnaast monden een paar Brabantse riviertjes uit in het Zoommeer. Door dat de aanvoer van water uit de polders en de riviertjes meestentijds kleiner is dan de onttrek kingen aan het meer door onder andere de schutsluizen in de compartimenteringsdam- men, moet voor het peilbeheer water vanuit hr t Haringvliet worden ingelaten. Welke peilvariaties op het Zoommeer toelaat baar zijn, houdt verband met de verschillende belangen, zoals scheepvaart, afwatering en re creatie. Deze belangen zijn het meest gediend met een zo constant mogelijk peil, dat ligt tus sen N.A.P. 0,25 m en N.A.P. - 0,25 m. Nadere studie zal moeten leiden tot een juiste bepaling van het streefpeil. Slechts in extreme omstandigheden, als langdurige droogte en p ;- rioden van wateroverlast, zal het streefpeil mc gen worden onder- dan wel overschreden tot Ie in hetTractaat met België genoemde uiterste waterstanden. Om het toegestane maximum- 366

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 40