19 m. Achter het gesloten deel zou een portaal gemaakt worden om de wegen op te situeren. Een volgende ontwikkeling was dat de parallel weg boven de dorpelbalken zou komen. Dit hield wel in dat de montage van de eventuele tweede schuif ingewikkelder werd, maar het ge heel werd goedkoper. Door de pijlerschacht 22 m lang te maken en bo venaan een console aan te brengen was het mo gelijk een kokerligger van 14,50 m breed aan te brengen zonder gebruik te maken van een dure portaalconstructie. Ter plaatse van de tweede schuifsponning zou bovenop de pijlerschacht tussen de schuifspon ning aan weerszijden een kolom voor een hoger gelegen tweede kokerligger met een breedte van 14,50 m geplaatst kunnen worden. Dit ont werp werd favoriet. Temeer daar intussen bleek dat het vooralsnog niet in de bedoeling lag een autosnelweg over de kering te maken. De hoog gelegen brugkoker zou in eerste instantie dus niet gebouwd worden. ntussen vorderde het hydraulisch onderzoek naar de belastingen op de kering. Hieruit bleek dat een tweede schuif de veiligheid niet zou be vorderen. Een weigerende schuif aan de zeezij de en een gesloten tweede schuif zouden de angs- en dwarsbelasting zozeer vergroten, dat de standzekerheid van de pijlers in gevaar <wam. Bovendien bleek dat één weigerende schuif bij zoveel schuiven naast elkaar de water stand op het Oosterscheldebekken niet sterk verhoogde. Besloten werd de tweede schuif achterwege te laten. De beide kokerliggers wer den vervolgens tegen elkaar aangeschoven. Het bleek mogelijk nu al een paar eenvoudige voor zieningen te treffen waardoor een eventuele uit breiding van de weg na het gereed komen van de kering gerealiseerd kon worden, door op het dak van de pijlervoet een brugpijler te plaatsen. Als laatste ontwikkeling kwam de samenvoe ging van de twee kokerliggers tot één. De ruim te in de koker wordt gebruikt voor installaties ten behoeve van de bewegingswerken van de schuiven. Dit houdt in dat deze koker er al moet zitten als de schuiven gemonteerd worden. In een later stadium worden de dorpelbalken aangebracht. Om de montage mogelijk te maken is verticaal transport van de bovenbalk noodzakelijk. De toegankelijkheid blijft gehandhaafd doordat de overstekken van de kokerligger pas achteraf worden aangebracht. De hoogteligging van de kokerliggers gaat uit van de eis dat de kokers vrij moeten blijven van overslaand water. Aanvankelijk werd er op ge rekend dat hierdoor een vrije ruimte tot N.A.P. 14 m nodig was, en dus een rijdekhoogte van N.A.P. 18 m. Uit nader onderzoek en nadere vaststelling van de maatgevende golven bleek een vrije ruimte tot N.A.P. 8 m voldoende te zijn. Het wegdek komt dan op N.A.P. 12 m te liggen. Voor de geleiding van de schuiven bleek het noodzakelijk de schuifsponning door te zet ten tot N.A.P. 9,25 m. De bovenste dorpelbalk wordt opgelegd in een sparing in de pijler schacht, zodat de onderkant van de pijler schacht op N.A.P. 0,50 m komt te liggen. Om de schuiven in de sponningen te tillen is een hijsjuk nodig. Hiertoe zullen de pijlers later met geprefabriceerde betonnen hamerstukken worden verlengd tot max. N.A.P. 19,25 m. Op de hamerstukken wordt vervolgens een stalen draagconstructie geplaatst. De vormgeving van de onderdelen is nog niet definitief vastgelegd. De dwarsdoorsnede van de pijlerschacht wordt bepaald door constructieve eisen en een aantal gebruikseisen. De diepte van de schuifsponning vereist ter plaatse van de sponningen een breedte van 5,50 m. De toegankelijkheid van de pijlervoet vereist twee schachten in de pijler, waarvoor een breedte van 3,50 m nodig is. De dorpelbalksponningen, voor zover die doorlo pen in de pijlerschacht, vragen een verlopende breedte van de pijlerschacht. Om constructieve redenen is deze breedte ook achterwaarts door gezet, en is voor de dieper gelegen pijlers een hoekverzwaring toegepast bij de ontmoeting van pijlerschacht en pijlervoet. De randpijlers die grenzen aan de landhoofdconstructie, heb ben een afwijkende vorm. Sponningen zijn aan de landzijde niet nodig. De aansluiting op de dam maakt het nodig op het dak van de pijler voet keerwanden te plaatsen. In verband met de activiteiten van het hefschip kan een deel van deze keerwanden pas na het plaatsen van de pij lers aangebracht worden. Nadat de pijlers zijn geplaatst is volledige vul ling nodig tussen de onderkant van de voetplaat en het funderingsbed. Ter voorkoming van on- derloopsheid en ongelijkmatige zettingen mag deze vulling per se niet uitspoelen. Het is moge lijk dat zich na de laatste opschoonoperatie op hetfunderingsbed toch nog een laagje zand af zet, 0 tot 10 cm dik. Dit laagje moet maar blijven liggen, al heeft het een ongunstig effect op de aansluiting tussen de pijler en het bed. Aanvan kelijk dacht men dit probleem te ondervangen door de voetplaat rondom te voorzien van sta len damwandprofielen, zogenaamde skirts, met een lengte van 1 m. Tijdens het plaatsen zou het hefschip te zamen met het pijlergewicht de skirts in hetfunderingsbed persen. Verwacht werd dat de benodigde penetratiekracht per m2 voor 80 cm indrukking 40 tot 60 ton zou bedra gen. Gelet op de ongelijkheid van hetfunde ringsbed zal er echter een verschil optreden in de penetratiekrachten rondom de pijlervoet. Om 439

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 11