van N.A.P, - 22 m naar N.A.P. - 24 25 m. Ter plaatse van pijler R3 komt deze kleilaagjes-zand- lagenstructuur praktisch niet meer voor. Aangezien de slechte laag vrijwel meteen onder de pijlervoet ligt, moet hij ter plaatse van de pijlers R1 t/m R2 in zijn geheel worden verwij derd. In de Schaar van Roggenplaat wordt alleen ter plaatse van pijler S11 en S12 een dieprei kende grondverbetering uitgevoerd, die zich uitstrekt tot maximaal N.A.P. - 31 m. Ter plaatse van de ze pijlers komt namelijk een 1,5 tot 2,5 m dikke losgepakte zandlaag voor, waarin zich veel dun ne kleilaagjes bevinden. De bovenbegrenzing van deze laag ligt op N.A.P. - 28 a 29 m, de on derbegrenzing op N.A.P. - 30 a 31 m. Deze laag zou, zo dicht onder de pijler, aanleiding geven tot wateroverspanningsgeneratie en relatief grote deformaties. De invloed van de belasting op de wateroverspanningsgeneratie wordt hier kritisch geacht tot een diepte van 8 m beneden de onderkant van de pijlervoet. In de Hammen komt alleen ter plaatse van de pijlers H12 t/m H16 een tot 3 m dikke zandlaag voor, waarin zich veel dunne kleilagen en klei- stukken bevinden. De bovenbegrenzing van deze laag ligt op N.A.P. - 22 a 23 m; de onderbegren zing op N.A.P. - 24 a 25 m. Daar ook deze laag vrijwel onmiddellijk onder de onderkant van de pijler ligt, dient hij in zijn geheel te worden ver wijderd. In de overige gedeelten van de sluitgaten wordt een grondverbetering uitgevoerd tot 3 m bene den de pijlervoet. Ten behoeve van de bouw van de stormvloedkering dienden de zinkstuk- ken die reeds voor de afsluitingswerkzaamhe den in de as van het tracé gelegd waren, te wor den verwijderd. Restanten in de vorm van be tonblokken kunnen nog op de bodem worden aangetroffen. Om beschadigingen aan de constructie van het funderingsbed te voorkomen wordt het ge wenst geacht de grondslag tot 1,50 m beneden het funderingsbed te verwijderen. Het funde ringsbed krijgt volgens de huidige inzichten een dikte van 0,80 m. De breedte op de bodem van het cunet is vrijwel op alle plaatsen gelijk aan de lengte van de pij lervoet: 50 m. De taludhellingen van de ingra vingen, die dus evenwijdig liggen aan de stroomrichting, variëren van 15 tot 17. De aanvullingen van de grondverbeteringen worden uitgevoerd met zand dat in de nabij heidvan de werken zal kunnen worden ge wonnen. Specifieke grondmechanische eisen worden aan het aanvulzand niet gesteld, behalve dat het niet mag zijn verontreinigd. Het aanvulzand moet op tamelijk grote diepte worden geklapt in geulen met flinke stroom- snelheden. Daarom kan het noodzakelijk blijken om matig-grof zand te gebruiken. In het midden van de stroomgeulen wordt de zandaanvulling tegen erosie beschermd door een afdeklaag van zeegrind. 450

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 22