lijkheden aanwezig om de schepdierculturen
volledig te handhaven. Het is evenwel niet zeker
welke plaatsen daar na 1985 het meest geschikt
voor zullen zijn. Voorts komt uit het visserijrap
port naar voren dat mogelijkheden aanwezig
zijn voorde vestiging van kweekbassins voor
oesterbroed in de bouwdokken van het damvak
Geul en voor de vestiging van een mosselver-
waterplaats op de Prinsenplaat.
In het recreatierapport worden tal van mogelijke
recreatieprojecten aangegeven. Uit de opsom
ming blijkt dat voor verblijfsrecreatie, oeverre
creatie en watersport vele mogelijkheden aan
wezig zijn. Onzekerheden spelen bij de recrea-
tie-ontwikkelingsmogelijkheden een geringe
rol.
Gezien de rol die de onzekerheden in de afzonder
lijke studies spelen, moest met name bij de inte
gratie van de studieresultaten van de afzonder
lijke functies worden gewaakt voor een dusda
nige opeenhoping van die onzekerheden, dat er
voor het beleid niette hanteren keuze-elementen
ontstaan. Om dit probleem te ondervangen is
bij de integratie de onzekerheid expliciet opge
nomen als onderdeel van de verschillende be
leidsalternatieven voor bestemming en beheer.
Kiest de beheersvoerder voor een bepaald alter
natief, dan kiest hij eveneens voor een bepaalde
mate van onzekerheid, voor een bepaalde mate
van risico. De mate van risico die wordt geno
men hangt in de geconstrueerde alternatieven
voornamelijk samen met de omvang en de
plaats van de te realiseren recreatieprojecten.
Op deze wijze konden toch zes alternatieven
worden voorgelegd waaruit een keuze diende te
worden gemaakt. De keuze viel uiteen in twee
delen: allereerst moest gekozen worden voor
een interimbeleid, dat tot aan de gereedkoming
van een definitieve visie kan worden gevoerd,
en vervolgens diende een keuze te worden ge
maakt voor een bepaalde richting waarin de stu
dies zouden moeten worden voortgezet.
De stuurgroep Oosterschelde koos op 23 maart
1979 vooreen interimbeleid waarinaande wa
tersportontwikkeling enig soelaas wordt gebo
den, terwijl het risico voor de natuur zo gering
mogelijk blijft. Nagenoeg alle gebieden die
daarvoor geschikt zijn, worden voor de schelp
diercultures gereserveerd. De jachthavencapaci
teit mag met maximaal 1500 nieuwe ligplaatsen
worden uitgebreid, terwijl voorlopig geen pro
jecten voor oeverrecreatie en verblijfsrecreatie
worden gerealiseerd. Met de keuze van dit alter
natief is voor de Oosterschelde de weg van de
geleidelijke ontwikkeling ingeslagen. Deze
beleidslijn wordt gekenmerkt door nauwkeurige
fasering van ontwikkelingen die de natuurwaar
den zouden kunnen aantasten. Op deze wijze
wordt de mogelijkheid geschapen het beleid
effectief bij te sturen op het moment dat er nog
geen onherroepelijke ontwikkelingen hebben
plaatsgevonden. De onzekerheden, die een
centrale rol vervullen in het Oosterschelde-
project, worden op deze wijze in het plannings
proces ingekapseld.
Verdere studies vinden op dit moment plaats
rond een beleidsalternatief dat naast de 1500
ligplaatsen enige ontwikkeling van verblijfsre
creatie en enige ontwikkeling op het gebied van
de dag- en oeverrecreatie mogelijk maakt. De
overtuiging van velen is dat dit alternatief de
grens van het toelaatbare voor de Oosterschel
de al overschrijdt of in elk geval zeer dicht nadert.
De studies zullen hierover nader uitsluitsel
moeten geven.
De toekomst van de Oosterschelde zal dus wor
den bepaald door de natuurlijke waarden van
het gebied en de visserijfuncties. Andere func
ties zijn daaraan ondergeschikt, maar ze zullen
er niettemin in worden ingepast. De wijze waar
op en het tempo waarin dat gebeurt en de ma
nier waarop met de onzekerheden over de effec
ten van het gedempt getij wordt omgesprongen,
zijn voor de toekomst bepalend. Het omgaan
met het Oosterscheldebekken achter de storm
vloedkering is daarmee van even groot belang
voor het karakter van het gebied als de bouw
van de stormvloedkering zelf.
In het voorjaar van 1980 zal de stuurgroep Oos
terschelde haar nieuwe beleidsvoornemens
middels een inspraakronde voorleggen aan de
maatschappelijke groeperingen, teneinde het
beleid te kunnen funderen op een zo breed mo
gelijk draagvlak.
460