De vegetatieontwikkeling op de Slikken van
Flakkee verkeert nu nog in deze eerste, storm
achtige fase. Wel zijn er reeds aanwijzingen dat
de zeer grote veranderingssnelheid van de eer
ste jaren de laatste tijd wat afneemt.
Vegetatie-ontwikkeling op het schor
Als gevolg van de snelle ontzilting en uitdroging
van de schorbodem stierf met name de Engels-
slijkgrasvegetatie in de kommen massaal en
snel af. Al na een jaar was er bijna niets meer
van over, en was ze vervangen door soorten die
kenmerkend zijn voor gestoorde stikstofrijke mi
lieus. Deze planten zorgden door hun snelle
groei voor een snelle opname van de in over
maat aanwezige stikstof en door hun goede ver
teerbaarheid voor de vorming van een bodem-
beschermde humuslaag. Aanvankelijk waren dit
vooral zouttolerante soorten die vroeger al op
vloedmerken op het schor voorkwamen, zoals
Schorrekruid, Spies- en Strandmelde en Zeeas
ter. Door de snelle ontzilting konden zich echter
ook al spoedig allerlei zoutmijdende ruigtekrui
den vestigen, waaronder verscheidene basterd-
wederiksoorten, Harig wilgeroosje en Akkerdis
tel. Ook vestigden zich verspreid in deze vegeta
tie al snel een aantal Vlieren. Ongeveer vier jaar
na de afsluiting bereikten de ruigtekruiden hun
grootste verspreiding op de schorren. Daarna
namen ze vrij snel in levenskracht af en werden
ze opgevolgd, door grassen vooral.
In 1975 had Ruw beemdgras zich reeds als on
dergroei in de Akkerdistelvegetaties gevestigd.
In 1976 zette deze ontwikkeling door, en breidde
ook Strand kweek zich sterk uit. In 1977 en 1978
was de Akkerdistel-en daarmee samenhangend
ook de andere ruigtekruiden - nog slechts in
geringe mate aanwezig, terwijl de grassen het
aanzien sterk gingen bepalen.
In het kader van de Distelverordening van Zuid-
Holland zijn van 1973 t/m 1977 bespuitingen uit
gevoerd tegen de Akkerdistel. De invloed daar
van op de ontwikkeling van deze soort en de an
dere ruigtekruiden is moeilijk aan te geven. Tot
1975 leek de soort zich niets van de bespuitingen
aan te trekken: ze breidde zich ondanks alles ex
plosief uit. De achteruitgang vanaf 1976 kan
even goed het gevolg zijn van natuurlijke suc
cessie als van de bespuitingen.
In de gebieden die voor de afsluiting werden be
weid kwam een dichte zodevormige vegetatie
van Gewoon kweldergras voor. In tegenstelling
tot het Engels slijkgras stierf dit kweldergras
niet meteen af, maar vertoonde het aanvankelijk
zelfs, evenals Gewone zoutmelde op de oever-
wallen, een extra weelderige groei. Dit was het
resultaat van het plotseling toegenomen stik
stofaanbod ten gevolge van de grotere minera
lisatie in de bodem. De kolonisatie door ruigte
kruiden werd bovendien vertraagd doordat de
kieming van zaden sterk werd belemmerd door
de dichte zodevormige groeiwijze van het kwel
dergras. Na enkele jaren werd deze vegetatie
echter toch verdrongen door ruigtekruiden, om
dat die beter aan het nieuwe milieu waren aan
gepast. Hierbij speelde met name Akkerdistel
een belangrijke rol, omdat deze soort zich met
behulp van wortelstokken ondergronds in de
kweldergras-vegetatie kon uitbreiden. De distel
vegetaties werden tenslotte ook hier vervangen
door grassen-vegetaties. Op het ogenblik be
staat de vegetatie op het schor overwegend uit
grassen, zoals Ruw beemdgras, Strandkweek,
Kropaar, Witbol, Engels raaigras, Veldbeemd-
gras en Frans raaigras, met kruiden zoals Akker
distel, Harig wilgeroosje en Smalbladig kruis-
kruid. Er komt ook vrij veel Dauwbraam voor, en
3 tot 4 meter hoge vlierstruiken, met af en toe
wat andere struiken: Boswilg, roos, Koebraam,
Sleedoorn en Liguster. Van de oorspronkelijke
zoutplanten zijn nu nog maar kleine restanten
over. Op de oeverwallen en tegen de kreekwan-
den is vaak nog een smalle strook Gewone zout
melde te vinden. Engelsslijkgrasen Gewoon
kweldergras worden op het schor zelf niet meer
aangetroffen, maar ze hebben zich wel in de kre
ken gevestigd. Alleen Rood zwenkgras heeft zich
tot nu toe vrij goed weten te handhaven. Deze
soort kwam vóór de afsluiting in dichte zoden
voor op de hoogste delen van het schor, die nog
maar af en toe overspoeld werden. Het wegval
len van het getij bracht hier dan ook niet zo'n
grote schok teweeg als in de dagelijks over
spoelde kommen. Op het zuidelijk deel van de
Slikken van Flakkee is het schor ook na de afslui
ting beweid, waardoor het met de vegetatie-ont
wikkeling anders is gegaan. De ruigtekruiden
hebben zich hier veel minder goed ontwikkeld.
De zoutplanten werden in veel gevallen direct
opgevolgd door zoutmijdende grassen, vooral
Ruw beemdgras, Engels raaigras en Fioringras,
terwijl ook Witte Klaver een belangrijk aandeel
had. Een groot deel van dit gebied is inmiddels
geëgaliseerd en als bouwland in gebruik geno
men.
Figuur 4 geeft weer hoe de verspreiding van Ge
woon kweldergras, Akkerdistel - als represen
tant van de ruigtekruiden - en Strandkweek -
representant van de grassenvegetatie - in de
periode 1972 t/m 1977 is geweest. De kwelder-
grasvegetatie kon zich tot 1974 handhaven,
maar daarna ging ze snel achteruit. De Akkerdis
tel kwam in 1973 op en breidde zich in 1974
sterk uit, maar vrijwel alleen in de vroegere En-
gels-slijkgrasvegetatie. Pas in 1975 vond uitbrei
ding plaats naarde kweldergrasvegetatie. In
1976 begon de Akkerdistel sterk achteruit te
473