gaan. In de kommen waar in 1973 massaal Ak
kerdistel stond, kwam in 1972 nog overwegend
een vegetatie voor van zouttolerante ruigteplan-
ten, in de eerste plaats schorrekruid. Op de on
derste serie kaartjes is te zien dat na de Akker
distel Strandkweekgras sterk op kwam zetten en
vanaf 1977 in belangrijke delen van het gebied
overheerst.
In figuur 5 is het verschil in ontwikkeling weer
gegeven tussen twee kommen met verschillen
de uitgangsvegetatie.
Infiguur5a is de uitgangsvegetatie Engelsslijk-
gras; maar dat was al zo snel verdwenen dat er
bij de eerste beschrijving in 1973 geen Engels
slijkgras meer over was. In de periode 1973 t/m
1975/1976 groeiden hier overwegend ruigte
kruiden. In 1976 begonnen de grassen zich te
manifesteren; in 1977 en 1978 werden deze
grassen aspectbepalend.
In figuur 5b is de uitgangsvegetatie Gewoon
kweldergras. Dit kon zich tot 1974 goed handha
ven, maar daarna begon zich dezelfde ontwikke
ling voorte doen als in figuur 5a: eerst ruigtekrui
den en daarna grassen. Het ruigtekruidenstadi-
um is hier echter later en korter dan in de kom
men met Engels slijkgras.
De slechte kiemmogelijkheid van zaden in de
kweldergrasvegetaties wordt geïllustreerd door
figuur 3. Het is opvallend dat de opslag van hou
tige gewassen vooral heeft plaatsgehad in de
voormalige Engels-slijkgrasvegetaties, en in de
dichte zodevormige kweldergrasvegetatie bijna
niet.
De schorrand
Na de afsluiting zijn in de oorspronkelijke En-
gels-slijkgrasvegetatie door het instuiven van
474
zand lage duintjes ontstaan, tot 50 cm hoog.
Mede hierdoor is er in deze zone een grote af
wisseling ontstaan in abiotische omstandighe
den. Er komen overgangen voor tussen droog
en nat, zoet en zout, lutumrijk en lutumarm. De
vegetatie in deze zone is dan ook de meest af
wisselende en soortenrijke van het gehele ge
bied.
Het Engels slijkgras is ook in deze zone snel ach
teruitgegaan, al komen er tot op heden spora
disch exemplaren voor. Ook de andere oor
spronkelijk in deze zone aanwezige zoutplanten
zijn vrij snel verdwenen, uitgezonderd Lamsoor,
dat nog steeds tamelijk frequent voorkomt.
Door de geringe voedselrijkdom van de bodem
is het stadium van de ruigtekruiden hier relatief
kort geweest en minder uitbundig dan op het
schor. Vooral basterdwederiksoorten waren do
minant. Van het begin af aan vestigden zich ech
ter ook tientallen andere soorten in deze zone.
Al in 1975 breidden de grassen zich hier sterk uit,
voornamelijk Strandkweek, Fioringras, Ruw
beemdgras, Veldbeemdgras, Du in riet en Witbol.
De vegetaties zijn echter minder dicht dan in de
kommen en ze hebben in de ondergroei veel
mos. Door het droge en zandige karakter van de
schorrand komen hier behalve de grassen ook
vrij veel soorten voor die kenmerkend zijn voor
droge graslanden, zoals Biggekruid.Thrincia,
Scherpe fijnstraal en Jacobs kruiskruid.
Figuur 7 illustreert deze ontwikkeling. Hier is
te zien dat de oorspronkelijke schorreplanten
vrij snel afnamen, met name Engels slijkgras.
Vervolgens was er een korte opbloei van ruigte
kruiden, vooral Harde basterdwederik, gevolgd
door elkaar opvolgende grassen. Behalve door
deze kruidachtige planten wordt het aanzicht in
deze zone nu ook sterk bepaald door de opslag