Resultaten van de caisson- proeven op Neeltje Jans Een belangrijk onderdeel van de studies in ver band met de f indering van de stormvloedke ring betreft de natuurlijke geologische gesteld heid. Het Oosterscheldegebied staat bekend om zijn zettingsvloeiingen, dijkvallen en oever- vallen. Tijdens zulke vloeiingen en vallen kan het zand onder bepaalde druk of bij een bepaal de helling plotseling zijn stevigheid verliezen en wegstromen als een dikke zand-waterpap. Het Oosterscheldezand bezit een korrelvorm, -grootte, -gradatie en -dichtheid die het uiterst gevoelig maakt voor dit soort verschijnselen. Zulke verwekingsfenomenen zouden er dus ook kunnen optreden wanneer de stormvloedkering in het sluitgat cyclisch belast wordt door golfbe- lastingen. Ten gevolge van die wisselende be lastingen neemt de waterspanning tussen de korrels toe, waardoor de druk tussen de zand korrels onderling afneemt en daarmee ook de draagkracht van de ondergrond. Wanneer dit proces voldoende lang doorgaat, verweekt of verpapt de bodem. Gelukkig vindt er naast de opbouw van de waterspanning ook afstroming van water plaats, waardoor het verwekingspro- ces wordt afgeremd. De verhouding tussen de ze twee grootheden bepaalt of de ondergrond zodanig verweekt dat de constructie te grote verplaatsingen ondergaat. Zo luidt in het kort de funderingsproblematiek in het kader waarvan in oktober en december 1975 twee proeven werden uitgevoerd in de ha ven van het werkeiland Neeltje Jans. Daarbij werd een caisson op kunstmatige wijze aan golfbelastingen blootgesteld en het gedrag van de ondergrond gemeten. Het doel van de proe ven, waarvan het Laboratorium voor Grondme chanica te Delft de proefopzet heeft geleid, was meerledig. Niet alleen gold het hier een onder zoek naar het fenomeen van verweking van de ondergrond; meer speciaal wilde men komen tot extrapolatie van het gedrag van de proef- caisson naar de eigenlijke elementen van de stormvloedkering met doorlaatbare caissons. Daarnaast moesten de proeven leiden tot con trole op de juistheid van de tot nu toe gebruikte berekeningsmethoden. In Bericht 74 (november 1975) is reeds uitvoerig ingegaan op de opzet van de caissonproeven. Daarom zal hier worden volstaan met een korte omschrijving. Er werden proefnemingen ge daan op verschillende lokaties. Op lokatie 1 werd getracht te voldoen aan de meer algeme ne doelstellingen, terwijl op lokatie 2 meer spe cifiek werd gewerkt aan de voorspelling van het gedrag van de caissons voor de stormvloed kering. Op lokatie 1 werd uitgegaan van een grondme- chanisch ongunstige uitgangstoestand: geen drempel tussen caisson en bodem, dus moeilij ke drainage; geen kunstmatig verdichte bodem en dus een ondergrond waarin gemakkelijk ver weking kon optreden. Op lokatie 2 werd ge tracht de werkelijkheid op schaal te benaderen door de ondergrond vooraf kunstmatig te ver dichten en door een drempelconstructie aan te brengen tussen caisson en ondergrond. De proef werd uitgevoerd met een Lauwerszeecais- son met een bodemoppervlak van 28 x 15 m2 en een gewicht onder water ongeveer van 1350 tf. Op deze caisson werd door middel van 6 vij zels met een maximum capaciteit van ieder 150 tf een serie cyclische krachten uitgeoefend die de opbouw van een storm moesten voorstellen. Om de horizontale reactiekrachten op te nemen is een Volkerakcaisson gebruikt. Door de cyclustijd ten opzichte van de golfbe- lasting op de werkelijke afsluitconstructie te ver korten werd het feit dat de drainagelengte on der de Lauwerszeecaisson geringer is dan die onder de elementen van de stormvloedkering zo goed mogelijk gecompenseerd. In de proefvlakken waren vóór de proeven grondmechanische parameters bepaald, zoals sondeerweerstand, pakkingsdichtheid, doorla- tendheid en stijfheid. Van gestoken monsters zijn verdere materiaaleigenschappen bepaald, zoals korrelvorm, mengselopbouw en gevoelig heid onder cyclische belastingen. Om de optre dende fenomenen te kunnen registreren, is een 498

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 10