uitgebreide serie instrumenten aangebracht in
de ondergrond en op de caisson. In totaal wer
den daarvoor 128 opnemers gebruikt. In de bo
dem werden de waterspanningen, de grond-
drukken in drie verschillende richtingen
en de verplaatsingen in zowel horizontale
als verticale richting gemeten. Daarnaast wer
den met krachtmeetdozen de vijzelkrachten ge
registreerd die op de caisson aangrepen. De ho
rizontale en verticale verplaatsing van de cais
son werden ingemeten met behulp van laser
stralen.
De 128 informatiekanalen werden 5 maal per se
conde afgelezen en via een gegevens-inwin-
ningsinstallatie opgeslagen op een magneet
band. Met behulp van een aantal computerpro
gramma's kon dan achteraf elk gewenst gege
ven worden opgevraagd en bewerkt.
De proef op lokatie 2 heeft de ontwerper duide
lijk inzicht verschaft in de te verwachten stabili
teit en deformaties bij een drempel op een ver
dichte ondergrond. Zowel de stabiliteit als de
deformaties vielen gunstiger uit dan in het ont
werp was verondersteld. Zo kon pas stabiliteits-
verlies worden geforceerd toen de statische ho
rizontale kracht was opgelopen tot 50% van het
caissongewicht en daarbovenop nog een cycli
sche golfbelasting van 20% van het caissonge
wicht werd aangebracht. We spreken dan van
een H/V-verhouding van 0,7, waarin H de totale
horizontale kracht is en V het gewicht van de
caisson.
Bij vertaling van deze waarde naar de werkelijk
heid, moet ze iets kleiner genomen worden,
zo'n 0,65 a 0,60. Aangezien hier echter een cais
son met gladde bodem werd beproefd, zou deze
waarde, afhankelijk van de toegepaste schaalre-
gels ook nog oplopen tot 0,67 a 0,8.
Hoe dan ook, deze H/V was meer dan 1,5 maal
zo hoog als de 0,4 die gewoonlijk wordt gehan
teerd bij het ontwerpen van caissons in het Del-
tagegebied. Zij was ook hoger dan de waarde
0,55 die bij het ontwerp van de caissons voor de
Oosterschelde was voorgesteld.
Met betrekking tot de deformaties was de situa
tie nog gunstiger. Herhaalde belasting tot een
H/V-niveau van 0,4 resulteerde in maximaal 1,5
cm zakking, 1,6 cm horizontale verplaatsing en
0,8 mm/m rotatie. Vertaald naar de werkelijk
heid betekent dit maximaal 10 cm zetting, even
veel horizontale verplaatsing en 2 mm/m ro
tatie.
De zetting en de horizontale verplaatsing waren
een factor 2 lager dan de destijds gangbare de
formatie-eis van 20 cm voorschreef en zelfs een
factor 2 a 5 lager dan de gangbare voorspellin
gen. De rotatie viel zelfs een factor 5 a 10 gunsti
ger uit dan waarmee destijds werd gerekend.
De proef op lokatie 1 heeft de ontwerper duide
lijk gemaakt dat verweking van de ondergrond
inderdaad kan optreden als de ondergrond niet
wordt verdicht, er geen drempel wordt toege
past en als er ook nog een losgepakte zandlaag
van 30 cm of meer wordt afgezet door de over
trekkende stroom vlak voordat de caisson wordt
afgezonken.
In de proef trad de verweking al op bij een H/V
van 0,25.
De verweking openbaarde zich voornamelijk in
relatief grote toeneming van zowel de zakkin
gen als de horizontale verplaatsingen. In een
tijdsbestek van 50 golven namen de zettingen
toe met 5 cm, dus 40 cm in werkelijkheid. De ho
rizontale verschuiving nam toe met 7 cm in het
model, dus in het echt meer dan een halve me
ter. De belasting moest op dat moment ver
laagd worden, omdat de vijzels de beweging
van de caisson niet meer konden volgen. Ze
bedroeg toen ruim 2 cm in het model, oftewel
15 cm in werkelijkheid. Met deze orde van
grootte van de uitwijking was bij de opzet van
de proef geen rekening gehouden. Dat was jam
mer, omdat op dat moment de wateroverspan
ningen tussen 0,75 en 4,0 m diepte nog niet zo
hoog waren opgelopen als bij echte verweking
verwacht mocht worden, namelijk bij een wa
teroverspanning die 50 a 100% van de bovenbe-
lasting bedraagt. Ze waren pas opgelopen tot
20% van de bovenbelasting en hadden zeker
hogere waarden kunnen bereiken.
Zelfs de meest pessimistische voorspeller had
op grond van modelproefjes op kleine schaal en
parallel daaraan uitgevoerde berekeningen niet
kunnen voorzien dat de uitwijking, zo snel al, zo
hoog zou oplopen.
Een groot deel van het antwoord op de vraag of
het gestelde doel met betrekking tot het toetsen
van de voorspellingstechnieken is bereikt,
hangt af van het antwoord op de vraag in hoe
verre de instrumentatie goed heeft gewerkt, hoe
goed de meetresultaten konden worden gepre
senteerd en vergeleken met de gemaakte voor
spellingen; en met hoeveel succes de metingen
nagerekend konden worden voor die momen
ten in de proef, waarin de proef-uitvoering an
ders was dan aan de voorspellers was opgege
ven. De praktijk van de Neeltje-Jansproeven
heeft uitgewezen dat dit vragen zijn, die niet di
rect kunnen worden beantwoord. Integendeel,
zowel de voorspellingen als de metingen heb
ben al zoveel stof geleverd voor publikaties en
discussies, nationaal en internationaal, en er is
zo'n overdaad aan meetgegevens, dat er tot op
de dag van vandaag nog steeds op vele fronten
gewerkt wordt aan de verbetering van de ge
bruikte voorspellingstechnieken en het nareke
nen van de metingen.
500