schijnsel van de zout/zoetstratificatie in relatie
tot de mengende werking van de getijbewe
ging. Kennis van deze materie is van groot be
lang, omdat een sterke zout/zoetstratificatie
leidt tot lage zoutgehalten aan de oppervlakte,
hetgeen met name schadelijk kan zijn voor de
levensgemeenschappen aan de oever. Het fy
sisch gedeelte van het onderzoek zal leiden tot
een beter begrip van de mengingsmechanis
men in het Oosterscheldegebied en mede een
basis vormen voor het ecologisch modelonder
zoek. Er bestaat dus een directe koppeling tus
sen het fysische en het ecologische onderzoek.
Een andere relatie tussen beide onderzoekster
reinen ligt bij de waardering van de uitkomsten
van de voorspelling van het zoutgehalte. Veilig
heidshalve zijn er voor de toekomstige situatie
in de Oosterschelde op basis van literatuurge
gevens richtlijnen geformuleerd voor het zout
gehalte. Het onderzoek is daarom niet alleen ge
richt op de verbetering van de zoutprognoses,
maar ook op een nadere onderbouwing van de
ze richtlijnen.
Het onderhavige onderzoek omvat onder meer
observaties op meetgebieden van de daar voor
komende gemeenschappen van bodemdieren.
Het aantal soorten wordt bepaald en men maakt
een schatting van de aantallen per soort per sta
tion. Ook de conditie van de organismen wordt
in het onderzoek betrokken. Door de lokatie van
de meetstations in het Volkerak en het Krammer
kan de relatie tussen de levensgemeenschap en
het plaatselijk zoutgehalte worden bepaald.
Door verhoging van de zoetwatertoevoer in de
winterperiode veranderen de zoutgehalten op al
deze meetstations.
Met name de veranderingen in de levensge
meenschappen tijdens en na de verlaging van
het zoutgehalte geven inzicht in hun flexibiliteit.
De keuze voor een lozingsprogramma van 100
m3/sec wordt bepaald door verschillende rede
nen. De invloed op het zoutgehalte moet ten op
zichte van de huidige situatie duidelijk herken
baar zijn. De fluctuaties moeten dus groter zijn
dan dat ze zouden kunnen zijn veroorzaakt door
andere factoren. De resulterende nieuwe dicht
heidsgradiënt moet bij voorkeur vergelijkbaar
zijn met de verwachte gradiënt in de situatie na
1985. Het nieuwe lozingsdebiet moet voldoende
groot zijn om de wiskundige waterkwaliteitsmo
dellen in een voldoende ruim interval te kunnen
toetsen. Het mag aan de andere kant niet zo
groot zijn dat de resulterende verzoeting gevoe
lige schade toebrengt aan het milieu. Ook mag
er in andere delen van het land geen schade
door ontstaan, bij voorbeeld onvoldoende wa
tervoorziening. Een lozingsprogramma van 100
m3/sec komt aan deze verschillende eisen tege
moet.
De invloed van de toeneming van het spuide-
biet van de Volkeraksluizen blijft vrijwel geheel
beperkt tot het traject Krammer-Volkerak, dat na
1985 tot het Zoommeer zal behoren. De verzoe
tende invloed op andere delen van de Ooster
schelde - met name de Kom - valt binnen de
normale schommelingen als gevolg van an
dere, natuurlijke factoren, zoals grote neerslag
of verzoeting van het kunstwater door hoge Rijn-
afvoeren. Om zekerheid te hebben dat aan de
levensgemeenschappen in het Volkerak ten ge
volge van de proef geen schade wordt toege
bracht, zijn een aantal veiligheidsmaatregelen
ingebouwd. Zo wordt onder andere met behulp
van mosselen, opgehangen in korven, van tijd
tot tijd nagegaan of er onverwachte conditiever
mindering optreedt. Daarnaast wordt de condi
tie bewaakt van een groot aantal bodemdieren
in de verschillende delen van het Volkerak.
Mocht conditievermindering optreden dan
wordt de zoetwatertoevoer verkleind.
Proeven op natuurlijke schaal, zoals de hierbo
ven besprokene, zijn voor het onderzoek naar
transportprocessen in estuaria en voor het eco
logisch modelonderzoek tamelijk uniek. De re
sultaten ervan hebben dan ook een groot we
tenschappelijk belang en dragen bij tot een
sterk verbeterde modellering van de fysische en
ecologische processen, niet alleen in de Ooster
schelde, maar ook in andere estuaria in Neder
land - met name de Westerschelde en de
Eems-Dollard - en in het buitenland.
Een nauwkeurigere prognose van de zoutverde-
ling in de Oosterschelde in de sluitingsfase en in
de toekomstige stiuatie en een beter inzicht in
de manier waarop de levensgemeenschappen
zich aan die zoutverdeling aanpassen, maken
het mogelijk het toekomstige beheer af te stem
men op de eisen die er door het milieu aan wor
den gesteld.
516