ten van een model als Randdelta II geen sinecu re is. Om te beginnen zal men voor elk van de 15 000 roosterpunten over een aantal gegevens moeten beschikken, zoals diepte, wrijvingscoëf ficiënt tussen water en bodem en diffusie-coëffi ciënt. Deze laatste grootheid is mede bepalend voor de snelheid waarmee een opgeloste stof zich in het water verspreidt. Nu ligt40% van de rekenpunten in Randdelta II permanent droog -op het land, namelijk-dus die leveren weinig problemen op. Voor de ove rige 8 000 a 10 000 punten moeten de genoem de grootheden echt punt voor punt worden vastgesteld. Voor het bepalen van de diepte kan men ge bruik maken van gegevens uit lodingen. Op zee kan men er dan vaak mee volstaan om per vak de gemiddelde diepte in te vullen. In een geulengebied als de Oosterschelde kan dat niet vanwege de onregelmatige bodem structuur. De zijden van de 800 m grote mazen zullen immers meestal niet samenvallen met de assen van de geulen. Het zal daarom vaak nood zakelijk zijn om het verloop van de geulen in het model enigszins te vervormen, teneinde ze in het netwerk in te passen. Daarbij komt nog dat het rekensysteem uiterst ingewikkelde regels hanteert als het erop aan komtte bepalen of een bepaald ondiep re- kenpunt wel of niet onder water staat. Deze ge compliceerde regels zijn noodzakelijk omdat de platen in de berekening niet te plotseling mo gen onderlopen; in de natuur immers zal een gebied van 800 x 800 meter ook pas geleidelijk aan onder water komen te staan. Dit alles stelt de gebruiker wel voor problemen. Als hij die mis kent, kan hij voor grote verrassingen komen te staan, bij voorbeeld doordat plotseling delen van het rekensysteem afgesloten raken. Het schematiseren van de diepten vraagt dan ook om een goed inzicht in het stroombeeld en een grote ervaring. De Deltadienst beschikt hiervoor over een aantal deskundige medewerkers. In tegenstelling tot de diepte-gegevens kan men de wrijvings- en diffusie-coëfficiënten niet zon der meer uit metingen bepalen. Nu is er geluk kig uit ervaring met andere modellen vaak al het nodige bekend om een eerste schatting van de ze coëfficiënten te maken. Daarbuiten zijn ech ter meestal een aantal proefberekeningen no dig, waarbij men de vast te stellen grootheid tel kens iets wijzigt om aldus, met vallen en op staan, de modelresultaten in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid. Alvorens nu verder in te gaan op dit afregelen van het model, moet eerst iets gezegd worden over de randvoorwaarden. Een model als dit kent twee soorten randen: gesloten randen - kustlijnen of oevers - en open randen. Aan open randen zal men getij- en waterkwaliteits waarden moeten toekennen en die invoeren in de computer. Voor wat betreft de getijbeweging kunnen deze randvoorwaarden bestaan uit wa terstanden of snelheden. Reeds in Bericht 74 (november 1975) is een uit voerige beschrijving gegeven van de groot scheepse meetcampagne die werd opgezet om randvoorwaarden te verkrijgen voor Randdelta II. De waterstanden, snelheden en zoutgehalten uit deze meting konden als randvoorwaarden en controlegegevens voor het model gebruikt worden. Eerst werd echter nog een onderzoek ingesteld naar de beste keuze van het soort randvoor waarden voor de waterbeweging: stroom of waterstand. Uit een afweging van alle voor- en nadelen bleek tenslotte dat de volgende combi- 521

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 33