richting ten behoeve van meer op de natuur ge richte vormen van recreatie. Oostelijk van het uitspringende oevergedeelte met ponthelling is een zachte, zandige oever aangelegd, die aan de landzijde geleidelijk over gaat in een grasstrook met enig struikgewas. Gaande in de richting van het gebied ten zuiden van de watergang, neemt de dichtheid van de begroeiing toe; hier zal ook hoger opgaand ge boomte worden ingeplant. Bij de situering en de vormgeving van de eilan den heeft men de bestaande openheid van het gebied, waardoor men vanaf de oeverstrook en vanaf het punt waar de Muidenweg het gebied binnenkomt het gehele terrein kan overzien, wil len handhaven. Dat heeft ook de keuze van het type begroeiing op de eilanden bepaald. Op het oostelijke eiland is geen beplanting ontworpen. De twee andere zullen plaatselijk worden voor zien van een lage, beschutting biedende be groeiing. Het is overigens niet de bedoeling de natuurlijke begroeiing die op de niet ingeplante gedeelten omhoog zal komen, te belemmeren. In het gebied ten zuiden van de oeverstrook kunnen vier gedeelten worden onderscheiden. Deze verdeling hangt samen met de zonering in het gebruik van het gebied en met het karakter van het omringende landschap. Het oostelijke gedeelte is zo ontworpen dat de onmiddellijk aan de oeverstrook grenzende parkeerplaatsen een directe visuele relatie hebben met het Veer- se Meer. De meer binnenwaarts gelegen par keerplaatsen zijn opgenomen in een begroeiing, echter zo, dat vanaf de Muidenweg zowel de parkeerplaatsen als het Veerse Meer kunnen worden gezien. De plaats waar de ontsluitings- weg aansluit op de Muidenweg wordt geaccen tueerd door hoog opgaand geboomte. Dit ge boomte vormt dan tevens de ruimtelijke verbin ding met het binnendijkse gebied. Westelijk van het parkeerterrein komt ook een bosgebied met hoog opgaand geboomte, dat aansluitend op het parkeerterrein een open ka rakter krijgt, waardoor een ruimtelijke verbin ding ontstaat tussen het parkeerterrein, het bos gebied en de oeverstrook. Ten einde het open karakter van het landschap te behouden gaat de hoge begroeiing meer naar het westen geleide lijk over in lagere struiken, afgewisseld door open ruimten. Hier ontstaan tevens meer moge lijkheden voor spontane, natuurlijke ontwikke lingen. In het meest westelijk gelegen gedeelte van het gebied is de rechtlijnigheid van de bestaande watergang onderbroken door een moerasge bied, dat ruimtelijk in een directe relatie staat met deze watergang. De lage moerasbegroeiing zal spontaan tot ontwikkeling moeten komen. De infrastructuur van het project is duidelijk oost-west gericht. Ter plaatse van de oorspron kelijke Muidenweg zijn een rijwielpad en een voetpad aangelegd. Verder wordt het gebied ontsloten door twee voetpaden, één langs de watergang en één onderlangs het talud van de verlegde Muidenweg. Vanaf deze hoofdstruc tuur zijn aftakkingen mogelijk. Het lijkt zinvol om, althans voorlopig, de spontane vegatie-ont- wikkeling afte wachten en het padenverloop dat daarin ten gevolge van het recreatieve ge bruik zal ontstaan, in de toekomst als basis te nemen voor eventueel nieuw aan te leggen voetpaden. Enkele maanden geleden is de 'Schelphoek' door de recreanten in gebruik genomen. Zowel de ontwerpers als de beheerder van het project zullen met belangstelling volgen, hoe de met de nodige voorzichtigheid in het project ingebouw de vermenging van watersport, oeverrecreatie en natuurlijke ontwikkelingen in de praktijk werkt. 538

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1979 | | pagina 50