ten hier worden aangelegd onder getijomstan digheden. Ook hier luidde het advies dat een ta ludhelling van 1 4,5 haalbaarzou zijn, alhoe wel opgemerkt werd dat de kans op het ont staan van flauwere taluds dan 1 4,5 groter moest worden geacht dan in de bouwput, in verband met de directe invloed van het getij. Op grond van het uitgebrachte advies werd de te maken taludhelling van de bouwput voor het sluizencomplex op 1 4,5 bepaald. De te hand haven waterstand in de put werd gesteld op N.A.P. +1 m, dit om uit het talud tredend water zoveel mogelijk te beperken of geheel te ver mijden. De taluds van de werkhaven en de voorhaven werden ontworpen met een helling van 1 4. De redenen waarom hier van het uitgebrachte ad vies werd afgeweken, waren onder meer dat door steilere taluds de oppervlakte van de ha vens werd vergroot, de vierkante meters oever- verdediging konden worden beperkt en dat in voorkomend geval altijd nog kon worden over gegaan tot het aanleggen van flauwere taluds. Een nadeel was dat het risico van zettingsvloei ingen werd vergroot. Verder werd bepaald dat ter plaatse van de ver dedigde taluds in eerste instantie een strook grond ter breedte van 20-25 m niet ontgraven mocht worden voordat de aangrenzende op te hogen terreinen voldoende ontwaterd waren. Ook hier was de opzet het uittreden van water uit de taluds zoveel mogelijkte beperken. De uitvoering Het ruwe baggerwerk in de bouwput- 500 000 m3- werd uitgevoerd met de cutter zuiger 'Zuiderklip'. De afstand tot het definitieve 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 32