2. Foto: Stand van de werkzaam heden aan het werkeiland voor de Philipsdamsluizen, juni 1979 Fig. 1. Overzicht van het werkeiland met boringspunten en zettingsvloeiingen Fig. 2. Profiel na de zettingsvloeiingen A en B van fig. 1 profiel werd zo gekozen dat er niet binnen de hellingslijn van 1 8 vanaf de insteek van het de finitieve profiel werd gewerkt. Dit baggerwerk is uitgevoerd in continudienst. Na sluiting van de ringdijk om de put, op 9 augustus 1977, werd het verdere ontgraven van de put voortgezet met de inmiddels ingesloten cutterzuiger 'Noord-Brabant'. Toen werd uitsluitend bij dag licht aan het cutteren van de taluds gewerkt. Met behulp van drie pompen met een capaciteit van 4700 m3/uur werd de waterstand in de bouwput gehandhaafd op het vereiste peil van N.A.P. +1 m. De toegestane tolerantie ten opzichte van de theoretische lijn was voor bodem en taluds be paald op 25 cm. De taludhellingen van 1 4,5 waren binnen deze tolerantie goed te maken, en iielden zich goed in stand. Nadat de put prak- sch geheel op diepte was gebracht deden zich twee zettingsvloeiingen voor. De eerste trad op 3 november 1977 op, waarbij een hoeveelheid zand van 10 000 m3 werd verplaatst (fig. 2). Deze vloeiing vond plaats in de directe omgeving van de zuidelijke terp, die een hoogte heeft van N.A.P. +14 m. Op een afstand van 150 m van de plaats waar de vloeiing optrad, werd op dat mo ment zand opgespoten tot N.A.P. +5 m. Waarschijnlijk is de grondwaterstand ter plaatse rond de put door dit opspuiten en door uitzak kend water uit de hoog aangelegde terp tot bo ven het peil van N.A.P. +1 m uitgestegen, en dat kan de oorzaak van deze vloeiing geweest zijn. Op 17 november werd aan de noordzijde van de put opnieuw een zettingsvloeiing geconsta teerd, ditmaal met een zand verzet van 15 000 m3. Een verklaring hiervoor is niet direct te ge ven. Wel kan worden vermeld dat enkele dagen voordat de vloeiing optrad vrij hoge buitenwa- 31

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 33