Pas in 1911 begon men te denken over een
vorm van tijdige alarmering voor dreigende
stormvloeden; aanvankelijk achtte men die al
leen nodig in het zuidwesten van Nederland. De
aanleiding hiertoe vormde de stormvloed van
30 september 1911die schade had toegebracht
aan de houtwerf Van de Made te Werkendam.
Zou men aldaar tevoren telegrafisch of telefo
nisch ingelicht zijn geweest over de reeds opge
treden hoogwaterstand te Vlissingen, dan had
men tijdig maatregelen kunnen nemen om gro
te schade te voorkomen, aldus een klacht van
het bedrijf aan de ministers van Waterstaat en
van Landbouw, Nijverheid en Handel. In 1913
kregen als gevolg daarvan het K.N.M.I. en de
Rijkswaterstaat de opdracht de organisatie te
ontwerpen voor een stormvloedwaarschu
wingsdienst.
In 1921 was het zover dat men op basis van de
ontworpen regeling ministeriële toestemming
verkreeg voor het nemen van een proef. De
proefneming was bedoeld voor twee jaar, maar
werd langer voortgezet. Intussen werden de
waarschuwingen, die verzonden werden door
het K.N.M.I., in steeds grotere kring verspreid:
aanvankelijk kregen alleen de rijks- en gemeen
tehavenmeesters te Rotterdam, de rijkshaven
meester van Gorinchem en de burgemeester
van Willemstad een waarschuwing; later wer
den ook autoriteiten in Dordrecht, Den Bommel,
Haarlem en Kampen ingelicht.
De waarschuwing bestond uit een attentiesein
dat gegeven werd indien een 'flink hoogwater'
te verwachten was, of een stormvloedsein in
het geval van een 'gevaarlijk hoogwater'.
Onder flink hoogwater verstond men een hoog
waterstand die enige overlast kon geven; dit
peil lag 15 a 20 cm beneden het zogenaamde
grenspeil, dat is het peil dat gemiddeld eens in
de twee jaar wordt overschreden. Onder ge
vaarlijk hoogwater verstond men een water
stand waarbij grotere overlast kon worden on
dervonden; dit peil lag 10 a 15 cm boven het
grenspeil.
Na een 10-jarige proefnemingsperiode achtte
men in 1931 de tijd gekomen om de voorlopige
Tabel 1. Alarmpeilen van de SVSD in 1931
regeling in een vaste om te zetten. Het vaststel
len van de definitieve instructie voor de 'Storm-
vloedseindienst', de SVSD, duurde daarna nog
enkele jaren. Aan de reeds vastgestelde peilen
voor Rotterdam, Gorinchem en Willemstad wer
den vergelijkbare peilen voor de stations Ber
gen op Zoom en - later-Vianen toegevoegd.
Zie tabel 1
Evenals bij de eerdere organisatie werden
rondom deze peilmeetstations gebieden vast
gesteld waarbinnen gewaarschuwd werd; de
geadresseerden in zo'n gebied vormden samen
een zogenaamde groep.
De gang van zaken was nu als volgt: de Rijkswa
terstaat leverde aan het K.N.M.I. de gemeten
waterstanden en de vooruit berekende astrono
mische getijstanden te Vlissingen en te Helle-
voetsluis, alsook de gemeten waterstanden te
Nijmegen.
In De Bilt bepaalde men op grond van die gege
vens en van meteorologische inzichten de te
verwachten verhogingen en de uiteindelijke wa
terstanden. Het K.N.M.I. was tevens verant
woordelijk voor het geven van de seinen. Bij de
toenmalige organisatie van de SVSD werd ech
ter niet verlangd dat daarbij werd aangegeven
met hoeveel centimeter de grenzen overschre
den zouden worden. In eerste instantie moest
berekend worden öf de grenzen overschreden
zouden worden.
Tijdens de hoge stormvloed van februari 1953
functioneerde de SVSD volgens deze opzet. Het
K.N.M.I. verzond geruime tijd vóór hoogwater
zijn waarschuwingstelegrammen voor 'flink
hoogwater' naar de groepen Rotterdam, Wil
lemstad, Bergen op Zoom en Gorinchem en la
ter voor 'gevaarlijk hoogwater' naar de groepen
Rotterdam, Willemstad en Bergen op Zoom.
Over de mate van te verwachten gevaar of over
last werden geen inlichtingen gegeven. Dat er
inderdaad ernstige calamiteiten dreigden, werd
in het algemeen eerst ingezien enige uren voor
het hoogste hoogwater, en dan nog slechts
door naar verhouding een beperkt aantal per
sonen.
'flink 'gevaarlijk
hoogwater' hoogwater'
in cm boven N.A.P. in cm boven N.A.P.
Rotterdam 225 300
Willemstad 250 310
Bergen op Zoom 350 400
Gorinchem 275 340
Vianen 275 400
4