Peilingen voor de
stormvloedkering in de
Oosterschelde
Peilingen dienen om informatie te verschaffen
over de ligging van de bodem van waterlopen.
In gebieden waar door natuurlijke omstandig
heden grote bodemveranderingen plaatsvin
den, zullen peilingen onontbeerlijk zijn als
steun voor het beheer.
Wanneer in dergelijke gebieden bovendien gro
te waterbouwkundige werken worden uitge
voerd kan het zo belangrijk worden de bodem
ligging voortdurend te controleren, dat peilingen
een bijna dagelijks terugkerend gebeuren gaan
vormen. Dit laatste nu is hetgeval bij de realise
ring van de Deltawerken. Daartoe is reeds bij de
formatie van de Deltadienst de hoofdafdeling
Waterloopkunde (WT) belast met de zorg voor
en de uitvoering van lodingen.
Bij peilingen worden in het algemeen vier soor
ten onderscheiden: peilingen bij in uitvoering
zijnde werken, en peilingen ter bewaking van
gereedgekomen werken en oevers enerzijds,
peilingen ten behoeve van het onderzoek van
de bodemmorfologie of andere specifieke on
derzoeksdoelen aan de andere kant.
Dit onderscheid wordt binnen het peilbedrijf ge
maakt omdat de organisatie van de onderschei
den soorten peilingen verschillend is wanneer
het gaat om de peilfrequentie, de inzet van men
sen en materieel, de werkbaarheid en de urgen
tie van het werk. Er wordt verder nog onder
scheid gemaakt tussen overzichtspeilingen
waarbij het opnamegebied groot is en de opna
meperiode maanden kan duren, terwijl over het
algemeen maar een beperkte nauwkeurigheid
wordt bereikt, en detailpeilingen overeen klein
opnamegebied, een meetperiode van slechts
enkele dagen en een hoge nauwkeurigheid.
Peilingen geschieden vanaf allerlei soorten
vaartuigen, van roeiboot, sloep en vlet tot karte-
ringsvaartuigen toe. In het Oosterscheldebek-
ken komen al deze boottypen voor; de vletten
zijn in de meerderheid. In werkhavens kunnen
roeiboten nog goede diensten bewijzen; sloe
pen zijn op schorren en slikken inzetbaar en gro
tevaartuigen, zoals het karteringsvaartuig 'Wij-
ker Rib' hebben hun nut in de bredere en diepere
wateren van de Oosterschelde. Het bepalen van
de diepte geschiedt akoestisch, dus met behulp
van geluidstrillingen die vanaf het vaartuig wor
den uitgezonden en na terugkaatsing door de
bodem weer worden opgevangen. Door de tijd
te meten die verloopt tussen het uitzenden en
weer ontvangen van het signaal kan de afstand
van het schip tot de bodem worden bepaald. Dit
tijdsinterval wordt elektronisch omgezet in een
continue diepteregistratie door het echolood
dat een echogram, een bodemprofiel, produ
ceert. De meetnauwkeurigheid is afhankelijk
van het type echolood, de frequentie van de ge
luidsbron en de getij- en weersomstandighe
den. De afwijking bedraagt gemiddeld slechts
1 van de waterdiepte. De echo-informatie kan
direct van het echogram worden afgelezen.
Daarnaast wordt de informatie op pons- of
magneetband gezet ten behoeve van automati
sche verwerking.
Informatie over de diepte heeft op zich weinig
waarde als ze niet wordt gekoppeld aan de be
paling van de plaats: positionering van het
meetvaartuig is noodzakelijk om de peilgege-
vens op een kaart te kunnen presenteren. Het
probleem bij de plaatsbepaling op de Ooster
schelde is, dat ze moet plaatsvinden op stro
mend water. Hiermee wordt een beperking aan
de toe te passen systemen opgelegd. Voor posi
tionering komen in principe twee methoden
in aanmerking, een optische en een radio
grafische.
Van beide systemen bestaan vele toepassingen.
Elk daarvan heeft zijn speciale karakteristieken.
Het kenmerkende verschil tussen de systemen
is de afhankelijkheid van het zicht bij de opti
sche methode en de onafhankelijkheid daarvan
bij de radiografische methode.
Bij de optische methode kunnen onder gunstige
17