Onderzoek naar de
stabiliteit van de taluds van de
Philipsdam
In September 1976 heeft het Laboratorium voor
Grondmechanica te Delft desgevraagd een
grondmechanisch advies uitgebracht betreffen
de de aanleg van de Philipsdam met het bijbe
horende sluizencomplex, en de aanleg van het
werkeiland en de werkhaven. Het ontwerp van
deze kunstwerken en hulpwerken kon niet defi
nitief worden zonder dat er inzicht bestond in de
kwaliteit van de bodem ter plaatse van de ge
plande aanleg.
Tijdens het grondonderzoek werd in het alge
meen over de verkende diepte zand aangetroffen
met niet meerdan matige draagkracht. De
conusweerstanden beliepen maximaal
100kgf/cm2.
Voor het verkrijgen van een indruk van de ge
voeligheid voor zettingsvloeiing van het zand
heeft men zich gebaseerd op vier dichtheidsme
tingen, - dat zijn metingen ter bepaling van het
percentage holle ruimte in het grondmonster-
in en bij de bouwput. Uit de berekende relatieve
dichtheden bleek dat het zand ter plaatse van de
onderzochte punten een losse tot middelmatige
pakking vertoonde. Met behulp van de bij de
verschillende monsters gevonden relatieve kri
tieke dichtheden kon, in samenhang met de re
latieve dichtheid, de mate van gevoeligheid voor
zettingsvloeiing worden bepaald.
Hiertoe wordt deverhouding R|<r/Rd 'n ^>e"
schouwing genomen. Zijn de relatieve kritieke
en de relatieve dichtheid even groot, dan is het
zand ter plekke weinig tot niet gevoelig voor zet
tingsvloeiingen. Wanneer de relatieve kritieke
dichtheid echter groter is, dan is er sprake van
gevoeligheid voor zettingsvloeiing. In het om
gekeerde geval is er niets aan de hand.
Tabel 1 geeft een overzicht van wat bij boringen
gevonden werd. Voor situering van de boringen
ziefiguurl.
Overal waar het gevonden verhoudingsgetal
groter is dan 1, en dat is nogal op veel plaatsen
en diepten, bestaat dus gevoeligheid voor
zettingsvloeiing.
Grondmechanisch advies
De bodem van de bouwput voor het sluizen
complex lag, voorzover deze put 'in den natte'
werd ontgraven op N.A.P. -12 m. Bij het grond
mechanisch advies werd ervan uitgegaan dat
tijdens het ontgraven in de bouwput een vaste
waterstand van N.A.P. gehandhaafd zou wor
den. Nu hebben we hier te maken met zand met
een losse tot middelmatige pakking, en daar
door een meer of minder grote gevoeligheid
voor zettingsvloeiing. Bij voorzichtige ontgra
ving werd een taludhelling van 1 4,5 haalbaar
geacht. Er diende bij het ontwerp evenwel reke
ning mee gehouden te worden dat er bij het ont
graven flauwere taluds dan 1 4,5 zouden kun
nen ontstaan door uit het talud stromend water,
bij voorbeeld ten gevolge van de getijwerking.
De bodemdiepte van de werkhaven en de voor
haven bedroeg N.A.P. -7 m. De taluds moes-
Tabel 1Relatieve kritieke en relatieve dichthe
den in het werkeiland Philipsdam
Boring
Monster
RKr/Rd
43 C 10 85
216
0,642
217
0,619
218
0,695
43 C 10 75
223
0,898
224
1,571
226
0,945
228
1,866
43 D 635
233
0,897
234
1,178
235
0,667
236
1,309
43 C 10 65
241
1,463
242
1,444
243
1,326
245
1,417
29