Werken langs de kust
Wanneer wij spreken over een rivierdelta, den
ken we onwillekeurig aan de delta's van de Nijl
en de Mississippi. De delta die in dit artikel
wordt besproken, onderscheidt zich van alle an
dere soorten delta's doordat ze volledig onder
water iigt. Het voorvoegsel 'voor' duidt erop dat
we hier niette maken hebben met een normale
delta maar met een delta aan de zeezijde van
een onderbroken lagune-kust; aan de landzijde
bevindt zich eventueel een 'achterdelta', zoals
bij het Waddengebied. De termen binnen- en
buitendelta worden ook wel gebruikt.
Doordat in het Deltagebied geen lagune aanwe
zig is, vinden we daar ook geen binnendelta. De
voordelta bestaat uit een stelsel van banken en
geulen. Zeewaarts wordt ze ongeveer begrensd
door de dieptelijn N.A.P. - 12,5 m. Aan de
Noordzeezijde van deze grens lopen de diepte-
lijnen voornamelijk in N.O.-Z.W.-richtingLand
waarts onderscheiden we een complex stelsel
van dieptelijnen, waarvan de hoofdrichtingen
worden bepaald door de geulen van het estua-
riene stroomsysteem.
Om inzicht te krijgen in het verschijnsel voordel
ta is het nodig dat het ontstaan van de Deltakust
kort wordt belicht.
Van oudsher speelden de volgende randvoor
waarden een rol in het Deltagebied; relatieve
zeespiegelrijzing, zandige kust, rivieren, golven
en getij. Op een gegeven moment kon hier een
kustwal ontstaan met daarachter een lagune-
gebied in allerlei stadia van verlanding. Wat de
eindtoestand van zo'n wadgebied is, hangt af
van de omstandigheden. Overtreft de zeespie
gelrijzing de sedimentatie, dan blijft het een
waddenzee. Gaat de sedimentatie overheersen,
dan wordt het waddengebied ondieper, terwijl
zich langs de randen slikken en schorren vor
men die de breedte van de lagune verminderen.
Brengen de rivieren veel slib in het gebied, dan
kan op een gegeven tijdstip op de hoogste pun
ten veen groeien. In sommige gevallen kan het
gehele gebied verlanden en tenslotte een hoog
gelegen veengebied worden. Langs de Neder
landse kust treffen we in het noorden een wad
denzee aan, met langs de randen kwelders.
Zuidelijker vinden we het grote Hollands-
Utrechtse veengebied, dat een volledig verlan-
de lagune is. Aan het begin van onze jaartelling
heeft het gebied van de Zeeuwse en Zuidhol
landse eilanden een vrijwel aaneengesloten
kustwal gehad, met daarachter een gesloten
veendek. Het veenlandschap lag betrekkelijk
veilig achter een brede kustwal met duinen.
Deze kustwal werd weieens doorbroken.
Een eerste gevolg van een breuk kan zijn dat het
milieu verzout. Hierdoor komt de veengroei tot
stilstand, en tijdens stormen zal het veen wel
licht aan afkalving onderhevig zijn. Juist in pe
rioden met een grote stormfrequentie verliest
het land het van de zee.
De grote motor bij de instandhouding van de
zeegaten is het getij. Door het grote komber-
gingsgebied trekt tweemaal daags een grote
hoeveelheid water in en uit het bekken. Dit gaat
gepaard met zulke hoge snelheden dat grote
hoeveelheden zand heen en weer worden ge
transporteerd. Het zand dat vrijkomt bij het ont
staan van de zeegaten, wordt door de monden
in zee afgezet; daaruit ontstaat dan de voordelta.
De koppen van de eilanden
Sinds de 10e of 11e eeuw heeft de mens in toe
nemende mate zijn invloed doen gelden op het
verloop van de kustlijn. Door de bedijking van
de rivieren vond men een veiliger bestaan,
maar elimineerde tegelijkertijd de ophogende
werking van een overstromende rivier. Tevens
ontwaterde men de oorspronkelijke veengebie
den, waardoor de bodem als gevolg van inklin
king lager kon komen te liggen dan de rivieren.
De noodzaak om de dijken te handhaven is met
het toenemen van de bevolking steeds groter
geworden; er was immers geen weg terug.
Hetzelfde geldt voor het Deltagebied. Sinds zo'n
1000 jaar geleden de huidige duinenrij is ont
staan, heeft de bevolking zich daarachter zoda
nig uitgebreid, dat er voor de duinen geen ruim
te is om zich aan te passen aan natuurlijke
70