terbelasting en het optredende verdampings overschot. Vanwege de korte periode waarover gegevens van het kustwater beschikbaar zijn, is het niet mogelijk aan te geven hoe vaak de in de tabel genoemde situaties zich voordoen. Wel is de frequentie van voorkomen van het neerslag overschot vermeld. Voor de factoren uit de omgeving die van in vloed zijn op het zoutgehalte moesten aanna men worden gedaan. Zo is men ervan uitge gaan dat de stormvloedkering volledig geopend blijft, met een gemiddelde doorstroomopening van 14 000 m2. Daarnaast is aangenomen dat de omvang en situering van de polderwaterlozin gen gelijk zijn aan de tegenwoordige. Voor de zoetwaterbelasting via de Krammersluizen en de Bergse-Diepsluis zijn waarden aangehouden van respectievelijk 20 en 0,1 m3/sec. Tenslotte is men ervan uitgegaan dat de zoetwaterlast vanuit het Kanaal doorZuid-Beveland geen rol speelt. Deze zoetwaterlast ontstaat als gevolg van een noordwaarts gerichte stroom in het kanaal van minder zout water uit de Westerschelde, als ge volg van het verschil in de hoogwaterstanden van Ooster- en Westerschelde. Voor het beheer van de Oosterschelde zijn in dit verband verschillende varianten mogelijk. In be ginsel zal men een beheer willen voeren waarbij geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Laten we dat beheer A noemen. Er wordt dan geen zoet water teruggewonnen bij de Krammersluizen; evenmin vindt rondstroming plaats via het G revelingenmeer of het lozings middel voor het Zoommeer, het Kanaal door Zuid-Beveland of het Veerse Meer. Ook de zoet waterlast van het Veerse Meer wordt niet ge neutraliseerd. Deze vorm van beheer is mogelijk zolang het zoutgehalte op de Oosterschelde vol doet aan de gestelde streefwaarden. Zoals ge zegd iseropgrondvandetotnu toe beschik bare onderzoeksgegevens geen aanleiding om aan te nemen dat aan de gestelde streefwaarden niet zal worden voldaan; doch volledigezeker- heid hierover kan slechts worden verkregen uit metingen in de nieuwe situatie. Als uit die metin gen mocht blijken dat het zoutgehalte toch zou dalen tot beneden de streefwaarden, dan zijn beheersmaatregelen noodzakelijk; dat noemen we beheer B. Het aanvullend beheer kan worden onderschei den in zeven maatregelen. Voor enkele maatre gelen,zoals nummer 1 en 3,zijn of worden de bouwkundige voorzieningen al getroffen. Voor andere zullen reserveringen worden gedaan, om ze te kunnen uitvoeren als dat nodig mocht blijken. De eerste maatregel van het aanvullend beheer bestaat in het terugwinnen van zoet water bij de Krammersluizen. Hierdoorzal dezoutlastop het Zoommeer wel licht toenemen. Wanneer nu ter bestrijding daarvan het Zoommeer wordt door gespoeld met water vanuit het Haringvliet, dan is het lozingsmiddel niet beschikbaar voor een rondstroming Oosterscheide-Westerschelde. Onderandere omstandigheden is het echter wel mogelijk het lozingsmiddel van het Zoommeer te gebruiken. Er wordt dan Oosterscheldewater via dit lo zingsmiddel naar de Westerschelde gevoerd. Dat heeft tot gevolg dat de Oosterschelde, met name de Kom, wordt doorgespoeld met water vanuit zee. Uit het huidige ontwerp van het lo zingsmiddel -100 m3/sec-volgt een capaciteit voor rondstroming van 50 a 60 m3/sec. Bij een ontwerpcapaciteit van 150 m3/sec bedraagt de capaciteit voor rondstroming 90 m3/sec. Het ge bruik van het lozingsmiddel voor rondstroming zou een investering van 80 miljoen gulden ver gen, terwijl vergroting van de ontwerpcapaciteit ooktot een extra investering noodzaakt. Het be zwaar dat het kanaal niet gelijktijdig voor lozing van het Zoommeer en voor rondstroming van de Oosterschelde kan worden gebruikt, blijft echter bestaan. Daarom moet ook rondstro ming via het Grevelingenmeer worden overwo gen, al zal dat mogelijk gevolgen hebben voor de waterkwaliteit op dat bekken. Welke die ge volgen zullen zijn, en in hoeverre ze aanvaard baar zijn, dient nog nader onderzocht te worden. Na de reeds begonnen bouw van het doorlaat- middel in de Grevelingendam zijn geen extra investeringen meer nodig voor deze beheers maatregel. Vanzelfsprekend vervaltdeze mogelijkheid als tot verzoeting van het Greve lingenmeer wordt besloten. Rondstroming via het Kanaal door Zuid-Beve land zal meebrengen dat nabij de schutsluizen te Hansweert een spuimiddel moet worden ge bouwd. De vijfde mogelijke aanvullende be heersmaatregel, neutralisering van de zoetwa terlast die het Veerse Meer door lozing van overtollig water teweegbrengt, zal doorspoe ling van het meer in westelijke richting noodza kelijk maken. De hiervoor noodzakelijke werken vereisen investeringen waarvan de hoogte af hankelijk is van dete kiezen oplossing. Rond stroming in de mond van de Oosterschelde, een zesde aanvullende beheersmaatregel, kan wor den opgewekt door gedeeltelijke sluiting van de stormvloedkering. Met de huidige kennis is de invloed ervan op het zoutgehalte echter niet goed te kwantificeren. Het effect van deze be heersmaatregel is derhalve onzeker; maar waarschijnlijk is het niet groot in vergelijking met dat van de andere beheersmaatregelen. Deze beheersmaatregel is dan ook verder bui- 82

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 24