Zomer 1978 In het voorjaar van 1978 is de Brouwerssluis voor het eerst geopend; dat gebeurde toen om het debiet van de sluis te ijken. Daarbij werd cir ca 80 miljoen m3 meerwater vervangen door zeewater, ofwel 13% van de meerinhoud. Deze hoeveelheid bevond zich in de diepe geulen en sloot 800 ha - 8% van de totale 10 000 ha - on derwaterbodem af van het verticale zuurstof transport. Bij een routinemeting werd deze stand van zaken aangetroffen. Moest men nu doorgaan met de totale verver sing, of de uitwisseling met de zee voorlopig stoppen? Enkele inleidende berekeningen toon den aan dat voortzetting van de uitwisseling niet aan te bevelen was, aangezien de met het zeewater aangevoerde hoeveelheid zuurstof in de zomerperiode door de bodem geheel zou worden verbruikt. Aangezien in de diepe delen van het Greve li ngen meer relatief weinig bo- demdieren perm2 voorkwamen en men er zeker van kon zijn dat deze diepere bodemgebieden wel zouden worden herbevolkt, werd besloten de verdere uitwisseling van meer- en zeewater uit te stellen tot de winterperiode. Doorgaan met uitwisselen zou het oppervlak dat onder de grenslaag viel alleen maar hebben vergroot, zo dat ook de rijkere ondiepe delen van het meer zouden kunnen worden aangetast. Dit besluit tot uitstel hield ook in, dat het zeker was, dat een aantal hectaren onderwaterbodem tijdelijk te kampen zou krijgen met zuurstoftekorten, wat tot sterfte zou leiden van de daar op dat mo ment aanwezige fauna. Door wind invloeden was de grenslaag op het moment van zuurstof loosheid zover gezakt, dat 50 ha tijdelijk moest worden afgeschreven. Het zoutere water is al leen doorgedrongen in de zuidelijke geul van het meer. Op 14 september 1978 had de wind de gelaagd heid overal opgeruimd, op de diepe putten van Scharendijke-Den Osse na. Een positief effect van dit eerste contact met de zee is de inspoeling van enkele nieuwe vissoor ten geweest. Ook zijn enkele jonge scholletjes waargenomen. Winter 1978-1979 Op 4 december 1978 is een begin gemaakt met de definitieve verversing van het Grevelingen- meer. De verdeling van zuurstof en zout over de lengte en diepte in de zuidelijke geul van het Grevelingenmeer op 27 december 1978 wordt weergegeven in figuur 3. Inditdiagramisdui- delijk te zien dat de gelaagde opbouw van het water zich reeds na 3 weken aftekent. Het zeewater dringt langs de bodem het bekken binnen. In elke put is sprake van een zekere ge laagdheid. Het bovenste water van een put stroomt over naar de volgende put, zodat er in oostwaartse richting een geleidelijke verminde ring waar te nemen valt van de maximale zout gehalten in de onderlaag. Het oorspronkelijke zuurstofarme water uit de putten van Scharen dijke-Den Osse wordt vermengd met zuurstof rijker zeewater en weggespoeld naar de Greve- lingensluis, waar dag en nacht bij eb nog eens gemiddeld 15 m3/sec water van het Grevelingen meer wordt uitgelaten. Uit het verloop van het zout- en het zuurstofge halte in de periode december 1978-december 1979 blijkt dat het gemiddelde zoutgehalte on der de spronglaag het snelst is gestegen. Aanvankelijk was de stijging van het zoutgehal te in de bovenlaag nauwelijks meetbaar, maar naarmate de grenslaag hoger werd opgestuwd, kreeg de wind meer vat op de onderlaag en be gon de menging van water uit de onder- naar de bovenlaag op gang te komen; het zoutgehalte in de bovenlaag steeg toen snel. Uit het vrijwel constante zuurstofgehalte in de onderlaag gedurende de wintermaanden blijkt, dat de ingespoelde hoeveelheid zuurstof nau welijks werd aangesproken door het bodemver- bruik. In de besluitvorming omtrent de beëindiging van de winterverversing werden twee criteria centraal gesteld: het gemiddelde zoutgehalte in het meer moest boven 16 g Cl" per liter komen de gelaagdheid in het meer moest verdwenen zijn. Het eerste criterium was gesteld om de soortendiversiteit in het meer te verhogen, het tweede om een gunstige uitgangspositie te ver krijgen voor de zomer. Gelaagdheid zonder uitwisseling van meer- en zeewater in de zomer - zo was bekend - hield ri sico's in voor de zuurstofhuishouding van de onderlaag. Met name vanwege het laatste criterium kon niet besloten worden de winterverversing eind maart te beëindigen. In die maand werd de stra tificatie namelijk weer versterkt, door overmati ge neerslag. Naar verwachting zou deze stratificatie binnen enkele weken wel weer worden opgeheven, wanneer het uitwisselingsproces tenminste werd gecontinueerd. Eind april, begin mei zou men de vorderingen beoordelen, mede in het licht van de beheersstrategie die in de daarop volgende zomer zou worden gevolgd. Zomer 1979 Maar eind april was de gelaagdheid in het meer nog niet verdwenen. Dat werd veroorzaakt door 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1980 | | pagina 38