an komen. Het opruimen van een zadel tussen
wee diepe geulen kan vanuit een milieukundig
ogpunt doorgaans positief worden beoordeeld,
Is het tenminste leidt tot een verbeterde wa-
ercirculatie.
andwinning in geulen is te verkiezen boven
andwinning bij platen. De grootste concentra-
e van biomassa vinden we immers tussen
m boven en 2 m beneden de laagwaterlijn.
üeulbodems herstellen zich bovendien gemak-
elijker.
/olgens de hier besproken richtlijnen is de
andwinning bij de Philipsdam voor het milieu
unstig: erwordt een rug mee weggezogen tus-
en twee thans tamelijk geïsoleerde diepe put-
en. De watercirculatie zal er positief door wor-
en beïnvloed.
e zandwinlocatie bij het Lodijkse Gat ligt ge-
iddeld op N.A.P. - 10 m, zodat het leven der
odemdieren hier niet ernstig door de zandwin-
ng zal worden verstoord. In het Tholense Gat
ou dezandproduktie echter pas aantrekkelijk
/orden, als er ook ondieper dan N.A.P. - 5 m
on worden ontgraven. Vanuit milieukundig en
andschappelijk oogpunt moet hier echter be-
waartegen gemaakt worden,
et zandwingebied onmiddellijk ten oosten van
e Oesterdam sluit aan op het diepe gedeelte
an het Tholense Gat. Hier bestaat gevaar voor
et optreden van stratificatie. Als zoutbronnen
unnen in deze omgeving worden aangemerkt
3 Bergse Diepsluisen de Kreekraksluizen. De
srste sluis gaat een zoutbezwaar meebrengen
an ongeveer 1,2 kg Cl~ per seconde; de Kreek-
ksluizen zullen 0,4kg Cl - per seconde op
a Oosterschelde brengen als er geen zoet
aterteruggewonnen wordt, en 9,7 kg Cl_/sec,
an neer erwordt gemikt op 50% terugwinning
an zoetwater. Een en ander zal zeker gevolgen
abben voor de stratificatietoestand in het be-
proken zandwingebied. Als de spronglaag tus-
n zout en zoetwater komt te liggen op N.A.P.
7,5 -10 m, kan hier hinderlijke stratificatie
■treden. Zandwinning beneden deze diepte
aft verder geen invloed op de omvang van
t voor stratificatie gevoelige gebied,
an heel ander probleem, dat met het boven-
aande wel nauw samenhangt, is het feit dat
e niet precies weten hoe het ontziltingsproces
m het Zoommeer zich na de afsluiting zal gaan
uitrekken. Daarom is ook nog niet exact be
nd hoe lang het zal duren voor het zoute wa-
r in het Tholense Gat vervangen kan zijn door
zoet.
n noorden van de Molenplaat ligt ook een po-
ntieel zandwingebied. Daar wordt geen hoge
ïdschappelijke waarde aan toegekend; bo
ndien verliest het na 1985 zijn functie als fou-
ragegebied voor vogels. Er bestaan derhalve uit
landschappelijk en milieukundig oogpunt geen
bezwaren tegen het gebruik van deze locatie als
zandwingebied. In het eventueel te vormen
randmeer bij Bergen op Zoom ten slotte zal al
leen zand gewonnen kunnen worden van onder
een 10 m dik pakket van veen, jonge zeeklei en ri-
vierklei. De kans bestaat dat daarbij klei- en
veenbrokken worden losgemaakt, die dan te
recht kunnen komen langs de randen van het
Markiezaat. Ook kan er eutrofiëring optreden
door nalevering van voedingsstoffen uit het
veen en de klei. Dieptewinning uit het randmeer
zal uit milieu-oogpunt dan ook alleen accepta
bel zijn als deze negatieve bijverschijnselen be
perkt kunnen worden, en als de winning ge
scheiden gehouden kan worden van het Markie-
zaatsmeer.
Tijdens een zandwinning wordt het sediment
gehalte in het water ter plaatse verhoogd. Ster
ke toeneming ervan zou risico's inhouden voor
schelpdiercultures in de omgeving, afhankelijk
natuurlijk van het slibgehalte van het te winnen
zand, van het heersende stroom- en golfregime,
en van de afstand tussen winplaats en schelp
dierpercelen. Nu blijkt uit onderzoek in de omge
ving van zandwïnlocaties in de Waddenzee, dat
het uitwaaieringseffect van fijnkorrelig materi
aal op schelpdierpercelen al verwaarloosbaar
klein wordt op een afstand van 1 a 2 km stroom
afwaarts van een zandwinlocatie. De omvang
van de risico's is verder afhankelijk van het sei
zoen: jonge dieren zijn er gevoeliger voor dan
volwassenen. In het groeiseizoen dient dus in
verhoogde mate rekening te worden gehouden
met de gevolgen van slibverspreiding bij een
zandwinplaats.
Voor de doorgaande scheepvaart behoeven er
geen problemen te worden verwacht bij zand
winning uit een van de onderzochte locaties. De
hoofdscheepvaartroute door het Krammer zal
ten tijde van de zandwinning daar al verlegd zijn
naar de Krammersluizen. Het zandtransport met
bakken zal slechts een geringe verhoging bete
kenen van de belasting op de doorgaande
scheepvaartroutes.
Ten tijde dat er uit het Krammer zand gewonnen
moet worden voor de Philipsdam, kan er al op
gerekend worden dat het getij ter plaatse wordt
gereduceerd door de in de stormvloedkering
geplaatste dorpelbalken. Ondanks de geringe
stroomsnelheden waar men dan mee te maken
heeft, moet de zandwinning hier op een veilige
afstand blijven van de Stoofpolder en de Greve-
lingendam. Dit om elk risico van dijkvallen te
voorkomen. Na de sluiting van de Philipsdam
zullen de stroomsnelheden hier te verwaarlozen
155