verplaatsingen in de meestal zandige oevers.
Op vele plaatsen gaat dat gepaard met terug-
schrijding van de oever (figuur 3 en 4). Plaatselijk
is op de Hompelvoet en de Slikken van Flakkee
over een periode van 6 jaar geconstateerd dat
de oever wel met 50 m was afgenomen. Op an
dere plekken heeft verplaatsing van het vrijge
komen materiaal ook accumulatievormen doen
ontstaan. Daar waar brede ondiepe vooroevers
aanwezig zijn en zeer geringe hellingen voorko
men, van 1 800 of minder, zijn weinig of geen
veranderingen opgetreden.
De processen die bij de veranderingen in de
oeverzone en langs de oeverlijn een rol spelen,
zijn zeer complex. Vele factoren doen hun in
vloed gelden. Maast golven en wind zijn ook de
bodemsf rteni telling en het uitgangsprofiel van
de oevers van grote betekenis, en natuurlijk ook
de mate waarin een gebied is blootgesteld aan
de invloed van de wind en de golven.
Bij het terugschrijden van de oever kunnen tot
1 m hoge kliffen ontstaan; het materiaal dat vrij
komt, wordt dan deels langs de oever getrans
porteerd en deels naar dieper water, waar het
bijdraagt aan een morfologische verandering
van de ondiepe vooroever. Vaak vindt in dit ge
bied sedimentatie plaats in de zone tussen
N.A.P.-1,0-1,5 m. Daar waar in de bodem ver
schillende lagen met wisselende erosiebesten
digheid aanwezig zijn, kunnen trapsgewijze klif
fen ontstaan.
Plaatselijk zijn in de golfoploopzone soms strand-
ruggen ontstaan; er zijn echter ook omstandig
heden waaronder ze weer kunnen eroderen. Uit
waarnemingen is gebleken dat zij echter bijna
altijd in eenzelfde gebied langs de oevers op
nieuw ontstaan.
Daar waar de oeverlijn inhammen vertoont of
sterk afbuigt, ontstaan als gevolg van langs-
160
transport plaatselijk schoorwallen en strand-
haken; dat is te zien bij de Punt en de Hompel
voet. Op hun beurt kunnen de schoorwallen en
strandhaken weer ondiepten afsluiten waardoor
haffen ontstaan; zoiets is waargenomen langs
de Veermansplaat. Deze tot 50 cm hoge accumu
latievormen zijn grotendeels opgebouwd uit
zand en/of schelpen. Slechts op weinig plaatsen
lijkt de oeverlijn stabiel. Dit is onder andere het ge
val langs het noordelijk deel van de Slikken en
Flakkee en langs de oostzijde van de Hompel
voet, waar hellingen vén 1 800 of minder voor
komen, naast een zeer brede ondiepe vooroever
van enkele honderden meters.
Langs deze oever doet zich wel het verschijnsel
voor van overspoeling. Samen met de golf-
invloed veroorzaakt dit verschijnsel lage ruggen
van organische resten. In de winter spoelt hier
veel zeegras aan, waar in de oeverzone veekran-
den van worden gevormd. Bij hogere water
standen wordt het veek dikwijls door overspoe
ling ver het land op gebracht. Verschillende rug
gen, waarin vaak zand is ingevangen op ver
schillende niveaus, getuigen van deze invloed.
De overspoeling zal overigens bij toename van
de begroeiing van de overzone steeds geringer
worden. Om de erosie van de oevergebieden te
gen te gaan, is een aantal maatregelen geno
men. Op sommige plaatsen, onder andere de
Hompelvoet en de Veermansplaat, waar sterke
erosie optrad, is grind op de oeverlijn gestort.
Op de meeste plaatsen echter is, vooral in de ja
ren 1973 en 1974, een oeververdediging aange
bracht in de vorm van grinddammen op de
dieptelijnen van N.A.P. 1 m, op enige afstand
uit de oever. De afstand tussen de grinddam en
de oeverlijn verschilt van plaats tot plaats. De
dammen, die zijn opgebouwd uit grof grind, zijn
enkele meters breed en komen, afhankelijk van