dt bodemfauna van harde substraten gekeken.
T n slotte wordt een aantal parameters van de
w terkwaliteit en de bodemsamenstelling ge
meten.
D eerste resultaten van de bemonsteringen
w zen erop, dat het verhoogde lozingsdebiet
g en ingrijpende wijzigingen in de levensge
meenschap tot gevolg heeft gehad.
Een belangrijk vraagpunt gedurende de proef
b trof het effect dat de verlaagde zoutgehaltes
zouden hebben op de mossel-cultuur in het Vol-
k> ak en het Krammer.
Daarom zijn, beginnend ongeveer één maand
I v or de aanvang van het 100 m3/s-programma,
wekelijks monsters getrokken van een aantal
percelen in het Volkerak, en tevens van een refe-
re :tiepunt in de Sophiahaven in de Ooster
se elde.
D; bemonstering van de percelen werd door de
D ectie der Visserijen verzorgd. Deze monsters
z geanalyseerd opconditie-index-datisde
vi houding tussen drooggewicht aan vlees en
I si elpinhoud-en op vochtverlies pertijdseen-
ht d blootstelling aan de lucht, hetgeen een in-
d atie is van de weerstand van de mosselen te-
g n nadelige invloeden.
Daarnaast werden ook lengte, natgewicht en as-
I vr drooggewicht bepaald. Soortgelijke bepa-
lir len werden maandelijks gedaan aan proef-
m sselen die reeds een halfjaar vóór aanvang
van de proef op enkele plaatsen vanaf de Volke
ra sluizen tot aan Stavenisse waren opgehan
gen. Figuur 4 geeft een overzicht van enkele van
de belangrijkste resultaten. De reacties van de
I m sselen op verschillende beïnvloedingen ble
ke - op de toegepaste manier goed gevolgd te
ku nen worden. De Volkerak-percelen, naar ver-
w. shting de meest kwetsbare, zijn niet aantoon-
be ir beïnvloed door de verhoogde zoetwater-
to- voer via de Volkeraksluizen.
R; ds vóór de aanvang van de 100 m3/s-proef
w s de conditie van de mosselen op de Volke
ra percelen zeer laag. Er trad geen wezenlijke
verandering in deze toestand op totdat het
vc rtplantingsseizoen begon. Vanaf dat mo-
I m ut daalde de conditie-index vrijwel gelijk met
di n het controlepunt, zij het iets minder sterk.
Van het 'normale' patroon is in feite nauwelijks
af weken, zoals ook blijkt uit meldingen van
de /issers bij het opvissen van naar de Ooster
se: elde over te zaaien mosselen.
D: overzaaien vormde een tweede probleem.
M de op grond van literatuur werd verwacht,
de de mosselen op het zoutgehalteverschil tus-
se Volkerak en Oosterschelde zouden reageren
m conditievermindering. Echter, in de eerste
pl its bleek dit zoutgehalteverschil niet zo heel
veel groter dan onder normale omstandighe
den. Ook is er een 'overzaaiproef' genomen.
Daarbij zijn 1500 mosselen van de twee minst
goede Volkerakpercelen overgebracht naar een
locatie in de monding van de Oosterschelde en
daar in een waterkolom opgehangen.
Elke twee dagen werd vervolgens het vochtver
lies bepaald van 10 van de overgezaaide mos
selen. Ook werd het aantal dode mosselen elke
twee dagen geteld. Aan het eind van de proef
werd de conditie-index van de overgebleven
10 bepaald. Dat gebeurde vier weken na het
overzaaien. Uit de onderzoekingen blijkt dat er
tijdens de 100 m3/s-proef geen conditievermin
dering van de mosselen heeft plaatsgevonden,
anders dan in verband met de jaarcyclus van de
ze dieren te verwachten valt. Daarentegen viel
het op dat overzaaien naar de Oosterschelde
vanuit het Volkerak een conditieverbetering tot
gevolg had.
Het is van groot belang voor de interpreteer
baarheid van alle resultaten, dat de conditie-in
dex nog een aantal maanden langer gevolgd
wordt, zij het met een lagere bemonsteringsfre
quentie.
Daarnaast lag het in de bedoeling de door de
kwekers naar de Oosterschelde overgezaaide
mosselen te bemonsteren en de conditie ervan
te bepalen; dit ten einde na te gaan of de proef-
omstandigheden nog aanleiding gegeven heb
ben tot verschillen met bedrijfsmatig behandel
de mosselen, terwijl ook hier de nacontrole in
de tijd van belang geacht werd. Deze nacontrole
bleek echter niet uitvoerbaar, doordat de kwe
kers op de percelen waar Volkerakmosselen uit
gezaaid zijn, ook mosselen uit de Grevelingen
en de Waddenzee hebben gezaaid. De Volkerak
mosselen zijn in dit mengsel niet meer met ze
kerheid te herkennen.
Resultaten van het lozingsprogramma
De gegevens die met het experimenteel lozing
sprogramma Volkeraksluizen zijn verkregen,
vormen een goede basis voor het modelonder
zoek waarmee verbeterde prognoses gemaakt
kunnen worden voor de te verwachten zoutge
halten in het Oosterscheldegebied.
Een voorlopige conclusie uit de bemonsterin
gen van de bodemlevensgemeenschappen in
het onderzoeksgebied is, dat er zich als gevolg
van de verlaagde zoutgehalten geen grote ecolo
gische veranderingen hebben voorgedaan.
207