orden verminderd. Stratificatie verhindert de
wisseling tussen de diepe en de aan de opper-
kte gelegen watermassa's en heeft daardoor
gunstige gevolgen voor het aquatisch
osysteem. Voor het opspuiten van de
ipsdam wordt bij voorbeeld een zadel
geruimd in het Krammer, ten westen van
damtracé.
nuit milieukundig oogpunt is zandwinning
platen en slikken tot een diepte van N.A.P.
m te ontraden. De platen en slikken vervullen
i iet Oosterscheldegebied namelijk belangrijke
f cties in het ecosysteem, en verdere vermin-
ng van het areaal is dan ook onaanvaard-
b ar. Uit onderzoek in de Waddenzee blijkt
t uwens dat zandwinning in geulen de beste
k isen biedt op spoedig herstel van de
b demtopografie, mits er geen al te grote
o rffenheden zijn ontstaan en er in de geul
v doende stroomsnelheid staat.
D aantasting van de bovenlaag van geulen en
g Iranden heeft ingrijpende veranderingen
t gevolge, over het algemeen echter van
t elijke aard. Fauna en flora worden ter
p atse volledig vernietigd. Rekolonisatie
t dt in vele gevallen tamelijk snel in, zij het
d bij herbevolking vaak verschuivingen
w den geconstateerd in de verspreiding en
s nenstelling van de levensgemeenschap.
N ij en in de bodem kan tijdelijk zuurstofver-
n dering plaatsvinden, doordat er zuurstofloze
s menten bloot komen. Maar er kunnen door
h verwijderen van de bovenlaag ook voedsel-
rt erves ter beschikking komen, doordat
ti elijk de bodemgehaltes van fosfor, silicium
ei ihlorofyl toenemen. Dit kan de primaire
p duktie stimuleren, mits de fysische en
cl mische omstandigheden door de baggerac-
ti eiten gunstiger zijn geworden. Een voor-
fa ld: Bij het vrijkomen van voedselreserves
k er een explosieve ontwikkeling optreden
v fytoplankton, maar het is ook mogelijk dat
d erhoogdetroebelheid van hetwaterdie
h gevolg is van de baggeractiviteiten, de
f synthese juist verhindert, omdat de
li tdoordringing sterk afneemt,
V hoogde troebelheid kan ook schadelijk zijn
v r de bodemdieren, zoals oesters en mosse-
le die zich voeden door het hen omringende
w er te filtreren. Neemt het gehalte niet-eetbaar
s in het water te zeer toe, dan schaadt dat
ti elijk de conditie van de dieren. Ten slotte is
h ook nog mogelijk datopgewerveld materiaal
s menteert, de bodem bedekt, en de organis-
rr n verstikt. De mate van beïnvloeding is
s k afhankelijk van de hoeveelheid sediment
e de samenstelling ervan, voorts van de
s omsnelheid en van de afstand tussen het
I' ngspunt en de organismen, de waterdiepte,
de watertemperatuur en het seizoen.
Een bijzonder probleem, dat in het Deltagebied
eigenlijk niet voorkomt, maar wel in het
Rotterdamse havengebied, vormt de aanwezig
heid van giftige stoffen in de te baggeren of te
bergen specie. In goede samenwerking tussen
de betrokken instanties is een 'Definitief
Milieu-Effektrapport Berging Baggerspecie'
opgesteld, waarin aan alle aspecten van de
berging van verontreinigde specie aandacht
wordt besteed.
Om te meten hoe groot de invloed van de
grondverzetwerkzaamheden ongeveer kan zijn
op de omringende levende natuur, zijn bij de
bouw van de Oosterschelde-kering waterkwali
teitsmetingen verricht nabij de persmond van
de dustpanzuiger, dus op de plaats waar deze
zuiger zijn specie loost. Dezelfde metingen zijn
uitgevoerd in de nabijheid van gebieden waar
mosselen geconcentreerd aanwezig zijn, vier
tot tien kilometer oostwaarts. De voorlopige
resultaten van de metingen naar het zuurstof-
en het zoutgehalte, de temperatuur, de troebel
heid en de fluorescentie geven aan dat de
verhoogde troebelheid op een afstand van 300
tot 1100 m van de persmond in dezelfde orde
van grootte ligt als die tijdens een opkomende
vloedstroom, of onder stormachtige weersom
standigheden. Uit eerder onderzoek in de
Waddenzee is bekend dat op 1 km van een
zandwinningslocatie geen significante verho
ging van de troebelheid meer waarneembaar
is.
Dit zijn bemoedigende bevindingen. Toch is de
kwantificering van de effecten van specieber
ging en zandwinning op het ecosysteem nog
steeds moeilijk. Vele van de organismen die in
een estuarium leven, kunnen grote variaties
verdragen in diepte, zoutgehalte en tempera
tuur, en ook nogal wat verschillen in de gehaltes
aan en de samenstelling van het sediment, in de
voedselaanvoer en in het stromingspatroon. Wij
weten ook eigenlijk nog te weinig van de wissel
werking die er bestaattussen de bodem en de
organismen die erop leven. Onderzoeksresulta
ten uit andere delen van de wereld zijn veelal
moeilijk extrapoleerbaar, omdat de milieufacto
ren niet dezelfde zijn. Ten slotte wordt het pro
bleem gecompliceerd doordat de samenstelling
en de verspreiding van het plankton onder in
vloed van seizoenwisselingen voortdurend ver
andert. Het normbepalend onderzoek naarde
wisselwerking tussen de biotische en a-biotische
factoren in het milieu moet met kracht worden
voortgezet, ten einde het functioneren van een
groot estuarium als de Oosterschelde beter te
kunnen begrijpen en begeleiden.
247