Aquatisch ecologisch
onderzoek
Het aquatisch ecologisch onderzoek in de
Oosterschelde is tot nu toe in hoofdzaak
beperkt geweest tot het meten van a-biotische
milieufactoren, zoals stroomsnelheid, zoutge
halte, fosfaatgehalte, temperatuur en doorzicht,
en tot een inventarisatie van de soortenrijkdom
van de levensgemeenschappen in het water en
in de onderwaterbodem. Voor het beschrijven
van de nieuwe uitgangssituatie na 1985 is een
dieper inzicht nodig in de ecologische proces
sen die de geconstateerde soortenrijkdom
en produktiviteit bepalen.
De Oosterschelde blijkt biologisch gezien een
bijzonder rijk gebied te zijn. De lijst van
geregistreerde soorten omvat bij voorbeeld
400 verschillende algen, 500 bodemdieren, 80
schelpdieren en 85 vissen. Uit de opbrengsten
van de schelpdiercultuur blijkt ook dat de
Oosterschelde een bijzonder produktief ge
bied is.
Inventarisatiestudies alleen geven echter
weinig inzicht in het functioneren van het
ecologische systeem en zijn daarom ontoerei
kend voor het beschrijven van de nieuwe
uitgangspositie na 1985. Voor het maken van
prognoses is een dieper inzicht nodig in de
ecologische processen die de geconstateerde
soortenrijkdom en produktiviteit bepalen.
Onder meer is kennis nodig van de voedselke
tens en van de relatie tussen de a-biotische
omgeving en de ecologische processen.
Nu zijn er als gevolg van de werken in het
Deltagebied veranderingen te verwachten in
de a-biotische milieufactoren. Bij voorbeeld:
de stroomsnelheden worden kleiner, de
uitwisseling met de Noordzee vermindert, de
lozingssituatie wijzigt zich, en het doorzicht
neemt plaatselijk toe. Al deze veranderingen
zullen natuurlijk van invloed zijn op het
functioneren van de levensgemeenschappen,
en daarmee op de soortenrijkdom en de
produktiviteit. Echter, de mate waarin verande
ringen gaan optreden, is nog grotendeels
onbekend.
De complexiteit van het ecosysteem maakt het
noodzakelijk om keuzes te maken en prioriteiten
te stellen ten aanzien van de te onderzoeken
relaties en invloeden. Gekozen is voor een
probleemgerichte benadering: het onderzoek
van de hoofdafdeling Milieu en Inrichting is
geconcentreerd op die groepen van organis
men, processen en milieufactoren die, als de
tekenen niet bedriegen, na 1985 kunnen gaan
veranderen, en waarvan anderzijds de invloed
op het totale ecologische systeem aanzienlijk
is. Indien de veranderingen leiden tot een
vermindering van de natuurlijke waarde en van
de visserijmogelijkheden, zullen ook de
mogelijke maatregelen om deze achteruitgang
te voorkomen onderdeel gaan vormen van het
onderzoek. We zullen nu verder onze bedoelin
gen illustreren aan de hand van het onderzoek
naar de relatie tussen zoutgehalte en soorten
rijkdom en dat naar de globale voedselbalans.
Zoutgehalte en soortenrijkdom
Het zoutgehalte is één van de meest bepalende
factoren voor de soortenrijkdom van het
ecosysteem. Sedert Bericht 87 verscheen
(februari 1979) zijn er alweer meer gegevens
verzameld over deze relatie. Uit de gegevens
over de soortenrijkdom van grote bodemdieren
in het Deltagebied en uit literatuurgegevens
over het voorkomen van bodemdieren in
andere estuaria, waaronder de Oostzee, de
Zuiderzee en Delaware Bay in Amerika, blijkt
dat er geen sprake is van een duidelijke grens
waarbeneden de soortenrijkdom drastisch
vermindert. Veeleer is er sprake van een
langgerekt traject van zoutgehaltes, aflopend
van 20 naar 10°/oo Cl /I - 1 °/oo Cl per liter is
gelijk aan 1,8 gram zout per liter-, waarin de
soortenrijkdom geleidelijk afneemt. Ook is
duidelijk geworden dat de afhankelijkheid van
het zoutgehalte sterk kan verschillen per soort
Om de relatie tussen het zoutgehalte en het
voorkomen van bodemdieren voor het Delta
gebied nader te verifiëren, zijn op het traject
Volkerak-Keeten een aantal raaien uitgezet die
254