Fig. 1. Relatie tussen soorten rijkdom van zeven diergroepen op harde (o) en zachte!») onder grond in het Deltagebied enerzijds en het zoutgehalte anderzijds. pe iodiek worden bemonsterd. De resultaten van dit onderzoek zijn in de loop van 1982 te verwachten. Naast het gemiddeld zoutgehalte, blijkt ook de wisseling in het zoutgehalte bepalend te zijn voor de levensgemeenschap pen. Een sterke wisseling vraagt zoveel aanpassing van de bodemdieren, dat hun conditie sterk achteruitgaat, en de sterfte toeneemt. Mede omdat we in de toekomst juist te maken kunnen krijgen met plaatselijk optredende korte perioden van verlaagde zoutgehalten, is het in Bericht 90 (november 1974) en 94 (november 1980) beschreven experimenteel lozingsprogramma uitgevoerd met de Volke- raksluizen. Door een tijdelijke verhoging van de zoetwatertoevoer van 50 m3/s tot 100 m3/s konden middels analyse van de veranderingen in de levensgemeenschappen tijdens en na de verlaging van het zoutgehalte inzichten worden gewonnen ten aanzien van hun aanpassingsvermogen. Een van de nu bekende resultaten is dat er geen achteruitgang in de conditie van de mosselen kan worden aange toond ten gevolge van de verhoogde zoetwa tertoevoer. Ook op laboratoriumschaal wordt tegelijkertijd onderzoek gedaan naar de gevoeligheid van individuele organismen voor variaties in het zoutgehalte. Welke variaties er nu kunnen worden verwacht in het zoutgehalte, en wat de mogelijkheden zijn om door specifieke beheersmaatregelen het zoutgehalte op peil te houden, is onderwerp van weer een ander onderzoek. In Bericht 87 en 88 (februari en mei 1979) wordt uitvoerig ingegaan op de waterhuishoud- kundige relaties in het Deltagebied die een rol spelen bij het beheer van het zoutgehalte, en op de stand van zaken van het zout/zoet-onder- zoek. Dit onderzoek is ook van bijzonder belang voor het opstellen van ecologische modellen, aangezien uit het zout/zoet-onder- zoek belangrijke inzichten naar voren komen over onder andere het mengingsmechanisme, de gemiddelde verblijftijd van het water in de Oosterschelde en het transport van stoffen in de waterfase. De gecombineerde resultaten van het onderzoek naar de zoutgehalten en naar de gevoeligheid van organismen voor verlaging en wisselingen in het zoutgehalte moeten leiden tot aanbeve lingen voor de afstemming van het waterhuis houdkundig beheer op het functioneren van het ecologisch systeem in de Oosterschelde. Voedselbalans Het aquatisch ecologisch systeem kan worden opgevat als een voedselketen waarvan de basis wordt gevormd door de groei van algen en hogere waterplanten onder invloed van zonlicht, met als bouwstoffen voornamelijk koolzuur, stikstof, fosfor en silicium. Deze zogenaamde primaire producenten dienen als voedselbron voor vele groepen van water- en bodemdieren, die op hun beurt weer door hogere organismen geconsumeerd kunnen worden. Aan het eind van de voedselketen staan bij voorbeeld de grotere roofvissen en vogels en, via het visserijbedrijf, de mens. Ook door bacteriële afbraak van gestorven organis men wordt er voedsel aan de keten onttrokken. Bij dit mineralisatieproces komen de oorspron kelijke bouwstoffen, zoals koolzuur en fosfor, weer vrij. De voedselketen functioneert krachtens drie sleutelprocessen: de primaire produktie, de 255

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1981 | | pagina 29