Enkele onderdelen van het transportonderzoek zijn: meting van het transport door een dwarsdoorsnede van de Oosterschelde gedurende één getijfase, bepaling van de valsnelheden en van de opwerveling van de verschillende vormen van detritus, en bepaling van de invloed van stormen op de detritus-im port. Tevens wordt, min of meer parallel hieraan, onderzoek verricht naar het slibtrans- port en de uitwisseling tussen Noordzee en Oosterschelde van de voedingsstoffen stikstof, fosfor en silicium. Zoals reeds gezegd staat de groei van algen en hogere planten aan de basis van elke voedsel keten. We hebben bij ons onderzoek te maken met drie groepen van primaire produkten: algen die in het water zweven, bodemalgen en grotere algen op de dijkglooiingen en zeegras sen. De primaire produktie van de algen in het water en de bodem wordt geschat op respec tievelijk 300 en 160 ton per dag, gemiddeld over het jaar; maar het kan ook eens zo veel zijn, of de helft. De bijdrage van de grotere algen en zeegrassen is in kwantitatief opzicht te verwaarlozen. Het onderzoek naar de primaire produktie van in het water zwevende algen omvat de bepaling van de produktie per eenheid biomassa, de schatting van de totale biomassa en van de soortensamenstelling in de huidige situatie. Verder vormen analyse en modelbeschrijving van het onderwaterlichtklimaat, en de beschik baarheid van voedingsstoffen voorde algenpro- duktie delen van het onderzoek. In Bericht 92 (mei 1980) is een uitvoerige beschrijving te vinden van de techniek van het meten van primaire produktie. Een extra complicatie bij de bepaling van de totale primaire produktie in het water van de Oosterschelde vormen de sterke veranderingen van het onderwaterlicht klimaat en de diepte van de waterkolom binnen één getij, alsook het voorkomen van lokaal hogere algenconcentraties. Ofschoon de resultaten van de primaire-produktiemetingen nog niet voorhanden zijn, is uit de metingen van de algenconcentratie wel af te leiden dat de algen in de Oosterschelde nooit die enorme biomassa's vormen waardoor in vele zoete Nederlandse oppervlaktewateren een algenpro- bleem ontstaat. Waarschijnlijk is de consumptie van algen bijna even groot als de produktie, maar misschien ook wordt de produktie in de Oosterschelde enigszins beperkt door een gebrek aan voedingsstoffen of komt het doordat de zone waar nog voldoende licht is, er tamelijk beperkt blijkt. Nu er, ookten aanzien van de primaire produktie, verwachtingen moeten worden geformuleerd 260 voor de nieuwe uitgangssituatie, zal de aandacht vooral moeten uitgaan naar de gevolgen van de veranderingen in het onder waterlichtklimaat bij een zich wijzigend sedimentatiepatroon, en van de verandering in het aanbod van de voedingsstoffen fosfor, stikstof en silicium, doordat de lozingssituatie zich wijzigt en de uitwisseling met de Noordzee van karakter verandert. De bodemalgen bestaan in hoofdzaak uit ééncelligen die leven op en in de bodem, vooral op de bij laagwater droogvallende platen. Zij vormen het voedsel voor de aldaar aanwezige bodemdieren. Het onderzoek naar de biomassa van de bodemalgen is in 1980 begonnen. In deze studie wordt het accent gelegd op de variatie in tijd en ruimte van de totale biomassa. De omgevingsfactoren voor de bodemalgen kunnen zeer sterk wisselen: platen vallen droog, de temperatuursschommelingen zijn door de sterke opwarming en afkoeling vrij groot, en door de wisselende waterstand varieert het lichtklimaat sterk. Het meten van de totale produktie hier zal dan ook niet gemakkelijk zijn. Welke veranderingen de totale produktie van de bodemalgen na 1985 zal ondergaan is nog moeilijk aan te geven, maar er zal zeker samenhang zijn met de afname van het areaal aan intergetijdegebied. De belangrijkste consumenten van de algen en het detritus zijnhet dierlijk plankton, filtreerder en de overige grote bodemdieren. Volgens de voorlopige schattingen consumeren het dierlijk plankton en de filtreerders per dag 1300 ton organische stof, afkomstig uit de waterfase, en eten de overige grote bodemdieren in totaal 650 ton bodemalgen en bodemdetritus per dag. De consumptie door de hogere niveaus in de voedselketen zoals vissen, garnalen en vogels is kwantitatief gezien vrij gering; ze kan in het onderzoek naar de globale voedselbalan buiten beschouwing gelaten worden. De groep van dierlijk plankton omvat alle dierlijke organismen die vrij in het water zweven, of waarvan de eigen beweging gering is ten opzichte van de beweging van het water Getijstromingen hebben dan ook een grote invloed op de verplaatsing van zoöplankton. Tot het zoöplankton behoren allerlei kleine organismen, die hun hele leven in het water doorbrengen, zoals watervlooien, maar ook larven van soorten die later als bodemdieren door het leven gaan, zoals oester- en mossel larven. De belangrijkste groep van algen- en detritus- eters in de Oosterschelde zijn de filtreerders; onder andere mossels, oesters en kokkels.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1981 | | pagina 34