s ruatie is de overspoelingsduur immers nooit
I nger dan enkele uren per getij.
Door de verlaging van het gemiddeld hoogwater
n i 1985, en daardoor van de gemiddelde
o 'erspoelingsfrequentie op verschillende
n veaus van het schor, zal waarschijnlijk een
v rschuiving naar beneden plaatsvinden van
de vegetatiegordels op de hoogste delen van
d schorren; de bestaande vegetaties zijn
n imelijk gebonden aan een bepaalde overspoe-
li gsfrequentie met zout water. Hoe groot de
t< lerantie is ten aanzien van de overspoelings-
fr-quentie, weten we niet precies. Voorlopig
vrordt ervanuit gegaan dat de huidige zoute
v getatie kan blijven bestaan bij een minimale
o erspoelingsfrequentie van 5 maal per jaar. Is
z minder dan 5 maal, dan zal de vegetatie zich
v\ jzigen, en een zoetwaterkarakter krijgen. Aan
d hand van gegevens uit inventarisatiestudies
is het mogelijk om nu reeds een indruk te
kr sgen van de grootte van de gebieden waar
zi ;ke veranderingen kunnen gaan optreden.
Ws geven een voorbeeld uit het schorrengebied
R ttekaai, achter in de Oosterschelde (figuur
8 In de eerste plaats zijn aan de hand van de
hi ogtelijnenkaart de oppervlakten bepaald van
d- verschillende hoogtezones. Daarnaast is de
lo ale overschrijdingsfrequentie bepaald van
w ierhoogten, zowel nu als in de situatie na
1S85. Door combinatie van figuur 8a en 8b kan
b, voorbeeld worden afgelegen dat in de huidige
si aatie 85 ha meer dan 100 keer wordt over
spoeld, terwijl in de toekomstige situatie nog
rr,aar30ha meerdan 100 keer wordt overspoeld.
O k kan de oppervlakte aan schorren worden
af jelezen die na 1985 minder dan 5 maal per jaar
zó worden overspoeld. Voor de Rattekaai is dat
het gedeelte verwaarloosbaar klein, tenzij de
Oosterscheldekering stelselmatig bij het optre
den van hoge hoogwaterszou worden gesloten.
Naast het vegetatiekundig onderzoek wordt in
samenwerking met de Rijksuniversiteitte
Utrecht onderzoek verricht naar de invloed van
de getijreductie en van stagnante periodes op
de erosie of uitbreiding van de schorren en op
hun morfologie. Hierbij ligt het accent op de
fysische processen die thans de kliferosie, de
aangroei, de nieuwvorming en de morfologi
sche veranderingen bepalen. De resultaten van
dit onderzoek zijn niet alleen morfologisch van
belang, maar ook voor de vegetatie, omdat de
morfologische veranderingen en de daarmee
gepaard gaande hydrologische en bodemche-
mische veranderingen grote invloed kunnen
hebben op de vegetatie-ontwikkeling.
Een verminderde getijbeweging zou bovendien
tot gevolg kunnen hebben dat het schorrenare
aal zich op de lange duur aan de lage zijde gaat
uitbreiden in de richting van de aangrenzende
slikken; ook ontstaan schorren in beschermde
luwe hoeken bij de compartimenteringsdam-
men en op hoogliggende delen van platen en
slikken. Om deze mogelijke veranderingen in
de beschrijving te kunnen betrekken, is een
methode ontwikkeld om de maximaal mogelijke
uitbreiding te kwantificeren, uitgaande van de
overspoelingsfrequenties. Het blijkt dat er nog
180 ha kan aangroeien bij bestaande schorren,
150 ha in luwe hoeken bij de compartimente-
ringsdammen en 150 ha op hooggelegen
slikken en platen. Bij optimale omstandigheden
bedraagt de uitbreiding dus 300 500 ha. Uit
een oogpunt van ecosysteembeheer is dat van
groot belang.
271