m et worden gesteld, dan is het wederom een
vcordeel als zoiets geregeld wordt door de
m dewerkers van de dienst zelf, omdat zij
m de-verantwoordelijk zijn.
Hi t soort kennis waaraan in de loop der tijden
gr bleken is behoefte te bestaan, laat zich het
b< ste omschrijven als: een goed inzicht in het
fti ictioneren van ecosystemen, zodanig, dat
d armee voorspellingen kunnen worden
g daan over de consequenties van voorgeno-
rr n ingrepen, en over de ontwikkeling die een
ei asysteem zal doormaken onder invloed van
et n gekozen stelsel van randvoorwaarden.
H t voorspellen van ontwikkelingen in ecosys-
te nen is, dat blijkt alom, een moeilijke zaak.
T ch zal onderzoek juist in die richting moeten
w <rden nagestreefd. Een meer kwantitatief
in icht in de relaties tussen de verschillende
fa toren en componenten binnen het ecosys-
te m is daartoe noodzakelijk. Bij de hoofdafde-
lir g Milieu en Inrichting wordt om die reden
h( onderzoek steeds meer verlegd in de
rii tting van processtudies en worden er
rr dellen ontwikkeld, omdat die zowel bij de
0| et als bij de coördinatie van het onderzoek
ei bij de interpretatie en de toepassing van de
re uitaten van groot belang worden geacht.
0 n beslissingen te kunnen nemen en keuzes
te kunnen doen, is het nodig dat men de
cc nsequenties van maatregelen waardeert en
dkan alleen op grond van risico-bepalend,
n rm-onderbouwend en evaluerend onderzoek.
D t niet al dit onderzoek binnen de dienst zelf
gt daan kan worden, ligt voor de hand. Alles in
ei en hand houden is bovendien niet altijd
w nselijk. Door het onderzoek gedeeltelijk
e> ern te laten uitvoeren kan een veel breder
dr agvlak van kennis en instemming worden
vf kregen. Toch zal het noodzakelijke funda-
rr, ntele onderzoek steeds minstens voor een
deel door de eigen dienst gedaan moeten
w rden.
Tt n eerste wel omdat dat een zo groot mogelijke
P; rbleemgerichtheid garandeert bij de opzet
er de voortgang van het onderzoek. Ten
tv eede is het zo, dat niemand beter dan de
ei en onderzoeksafdeling de resultaten van het
fu damenteel onderzoek kan overzetten in een
V( m die bruikbaar is in probleemgerichte
ru a's. In de derde plaats blijft zo het weten-
sc appelijk niveau van de afdeling op peil,
zc at men de competentie behoudt om aan te
gr en wat, hoe en aan wie het wordt uitbesteed,
en ook voor de begeleiding van het onderzoek.
H onderzoek is, zoals wel blijkt, sterk gericht
op 'iet doen van voorspellingen. Om de
vc rspellingstechnieken te verbeteren is het
or er andere nodig dat geverifieerd wordt of
vr 'ger opgestelde voorspellingen over de
ontwikkeling van ecosystemen ook in de
werkelijkheid zijn bewaarheid. Goed opgezette
evaluatie-studies, waarin de ontwikkelingen na
een afsluiting worden gevolgd, gemeten en
beschreven, zijn voor dit doel essentieel. Zulk
onderzoek zou bij voorkeur moeten worden
opgesteld in tijdsfasen.
Met de kennis over de ontwikkelingen die in
een afgelopen fase is verkregen, kan de
prognose voor komende fasen worden verfijnd.
Mèt de kennis die op een zelfde manier is
verkregen inzake autonome ontwikkelingen
van maatschappelijke functies in het gebied,
kan deze ervaring dan gebruikt worden voor
het opzetten van een integrale planning voor
het betrokken gebied over de eerstkomende
periode.
De vergaarde kennis dient regelmatig te
worden vastgelegd in publikaties. Slechts zo is
het mogelijk de opgedane ervaringen niet
alleen ten goede te laten komen aan het
gebied waarop het onderzoek primair is
gericht, maar ook aan vergelijkbare gebieden
elders.
Bij het Deltaplan is het, dank zij de integratie
van de hoofdafdeling Milieu en Inrichting in de
dienst, mogelijk de te bouwen en de gebouwde
werken te zien in hun relatie tot het gebied dat
ze beïnvloeden, integrale milieustudies uit te
voeren, waarbij de afgesloten en af te sluiten
estuaria als eenheid worden beschouwd, en
integrale beleidsplannen op te zetten voor
zulke gebiedseenheden. Vanuit haar denkwijze,
taakopvatting en - voorlopige - verantwoorde
lijkheid kan de afdeling initiërend optreden,
zowel naar binnen als naar buiten, en zo de
noodzakelijke bases leggen voor de erkenning
van de eenheid der te beheren gebieden.
Bij voorkeur ziet de afdeling deze geïntegreerde
aanpak ook in de toekomst voortgezet; zij kant
zich tegen desintegratie in een veelheid van
belangengroepen en beheerders. Dit gaat ten
koste van milieu en landschap. Onze ruimtelijke
omgeving is er slechts bij gebaat dat allen die
zelf deel uitmaken van het milieu, in goede
samenwerking oplossingen zoeken voor de
toekomst van het landschap.
293