Vanaf 1971 is aan de Deltadienst van de
Rijkswaterstaat een afdeling Milieu en Inrichting na-i- Li-
verbonden. De instelling van zon afdeling Milieu en Inrichting
mocht destijds opmerkelijk genoemd worden,
als blijk van erkenning van de noodzaak tot
milieuzorg bij de uitvoering van de Deltawerken.
Men zou kunnen zeggen dat hier een afdeling
van een Rijksdienst werd ingesteld voor
milieu-effectrapportage 'avant la lettre'. In
ieder geval nog op tijd om een duidelijke partij
mee te blazen in de besluitvoorbereiding die in
1976 geleid heefttot de keuze voor de bouw
van een stormvloedkering in de Oosterschelde-
mond.
Vanaf de start heeft deze afdeling professioneel
gewerkt, dat wil zeggen vanuit het inzicht dat
adviezen met betrekking tot de inrichting en
het beheer van de nieuw te vormen 'milieus'
wetenschappelijk gefundeerd moesten zijn en
dus moesten steunen op breed opgezette
onderzoekingen. Tekenend was het, dat een
jaar later de opening van de eerste eigen
vestiging van de afdeling werd gevierd met
een wetenschappelijk symposium. De brede
aanpak, met onderbouwing vanuit het onder
zoek, heeft inmiddels duidelijker vorm gekregen.
De start, tien jaar geleden, van de afdeling
Milieu-onderzoek, lijkt een goede aanleiding
om in dit nummer uitvoerig aandacht te
schenken aan de tegenwoordige aanpak van
de milieu- en inrichtingsproblematiek vanuit de
Deltadienst. De hierna volgende artikelen
beperken zich niet tot het natuurlijk milieu en
de wijze waarop dat door de Deltawerken
wordt beïnvloed. Het milieu is immers ook de
natuurlijke omgeving van allerlei menselijke
activiteiten en wordt door de mens geëxploi
teerd. Denk in het Deltagebied alleen al aan de
schelpdiercultures en de waterrecreatie. Ook
de ontwikkeling van die gebruiksmogelijkheden
wordt beïnvloed door de werken.
In het eerste artikel in het Driemaandelijks
Bericht dat gewijd was aan het milieu-onderzoek
- Bericht 55, februari 1971 - wordt gesteld:
'Het gaat erthansom de nieuwe mogelijkheden
die voor de ontwikkeling van het Deltagebied
worden geschapen, optimaal te benutten met
inachtneming van de gevolgen die het stimule
ren van bepaalde ontwikkelingen zal kunnen
hebben voor het milieu als welzijnsfactor.' Het
gaat hier dus niet alleen om het milieu in die
zin dat de schade door de werken zoveel
mogelijk moet worden beperkt en dat met de
232