t racht. Het gemaal wordt per kolk uitgerust met
t én pomp met twee draairichtingen met een ca-
f aciteit van 4,2 m3/s bij een opvoerhoogte van
75 m. De pomp wordt uitgevoerd met een re-
c elbaar toerental om bij een wisselende op-
oerhoogte een constante capaciteit te verkrij-
t en; dit is belangrijk voor een juiste zout/zoet-
i itwisseling.
E ij de bepaling van de diepteligging van de sluis
i uitgegaan van een maatgevende diepgang
an 1,80 m. Uit onderzoekingen is gebleken dat
i het Deltagebied niet meer dan 1,6% van de
r :creatievaartuigen een groter diepgang heeft.
V erder wordt voor de recreatievaart een veilige
cverdiepte van 0,40 m wenselijk geacht, in ver-
tand met golven. Dit, tezamen met de maatge-
v ande waterstanden op de Oosterschelde en
t at Volkerak, heeft geleid tot een drempeldiepte
v an N.A.P. 2,70 m aan de Volkerakzijde en van
t A.P. -3,70 m aan de Oosterscheldezijde.
oor het aanvoeren van zoet water uit het omar-
r end zoet worden in de wanden van de beide
j chtensluizen persluis15openingenaange-
b acht. Bij de volledig geïnstalleerde sluis wor-
dan deze 15openingenelk voorzien van één af-
d chtende regelschuif en één noodschuif.
E k sluishoofd wordt per kolk uitgerust met een
d aaideur, die vergrendeld kan worden. Ten be-
h teve van het bouw- en onderhoudsverkeer
v orden de deuren aan de Oosterscheldezijde
b arijdbaar gemaakt.
C n een goede functiescheiding tussen recrea
te ;vaart en beroepsvaart te bewerkstelligen, is
d jachtensluis zo gesitueerd dat de recreatie-
v art buiten de voorhavens van de beroeps-
v artsluizen kan worden gehouden. De vormge-
v ng en de afmetingen van de voorhavens van
d jachtensluis worden bepaald door de vorm-
g ving en afmetingen van de fuik, de opstel-
ri mten en de wachtplaatsen. Anders dan bij de
d wvaartsluizen worden de opstelruimten en
d wachtplaatsen gecombineerd tot één steiger.
Fi .6. Het schutprocédé.
De oostelijke voorhaven mondt uit in de werk-
haven Plaat van de Vliet. Aan de noordzijde van
beide voorhavens worden de resterende ge
deelten van het werkeiland als beschutting be
nut. Aan de zuidzijde van beide voorhavens
wordt beschutting verkregen door de noordelij
ke havendammen van de voorhavens voor de
beroepsvaart. Om een vlotte en veilige in- en
uitvaart bij de jachtensluizen te bevorderen en
om ligplaats te bieden aan de op schutting
wachtende jachten worden in de voorhavens
steigers geplaatst. Bij de steigers zijn te onder
scheiden: de fuik, de opstelruimte en de wacht-
plaats. Ze zijn zo gesitueerd, dat ze goed over
zien kunnen worden vanuit het bedieningsge
bouw en dat de uitvaart onbelemmerd kan ge
schieden.
De totale steigerlengte bedraagt 252 m per
sluis; dat is bij vol gebruik in 95% van de voor
komende situaties voldoende.
In verband met de afbouw van de zuidelijke
jachtensluis wordt uitgegaan van een drijvende
steiger aan de zuidzijde in de westelijke voorha
ven en een steiger aan de zuidzijde in de ooste
lijke voorhaven; van deze laatste steiger is nog
niet bepaald of hij vast dan wel drijvend uitge
voerd dient te worden.
De vormgeving en de locatie van het bedie
ningsgebouw van de jachtensluizen vloeit voort
uit het feit dat de bedieningseisen anders zijn
dan bij de duwvaartsluizen. Met de recreatie
vaart is namelijk zowel mondeling als visueel
contact vereist.
Daarnaast is voldoende zicht noodzakelijk in de
voorhavens over de gesloten deuren heen. Situ
ering van het bedieningsgebouw op de midden-
wand, met een verhoogd vloerniveau, voldoet
aan deze eisen en heeft bovendien het voordeel
dat de bedieningsmensen elkaar kunnen onder
steunen en/of vervangen dan wel dat één bedie
ningsman twee sluizen kan bedienen.
De vaste overbrugging van het sluizencomplex
komt direct voor de oostelijke sluishoofden te
liggen. Hierbij kan dan uitgegaan worden van
het later vrijwel vaste waterpeil op het Volkerak.
Ter bepaling van de hoogte van de overbrug
ging is onder andere gekeken naar de mast-
hoogte van recreatievaartuigen in het Deltage
bied. De onderkant van de overbrugging komt
ter plaatse van de jachtensluizen op N.A.P.
18,50 m. De overbrugging biedt dan dezelfde
vrije doorvaarthoogte als de overbrugging bij
de Volkeraksluizen. Slechts 1 van de recreatie
vaartuigen wordt daardoor gedwongen door de
beroepsvaartsluis met de beweegbare over
brugging te schutten. Behalve door hun mast-
hoogte zijn deze grotere jachten trouwens ook
reeds door hun diepgang genoodzaakt gebruik
te maken van de beroepsvaartsluis.
329