Het ontwerp van de
Markiezaatskade
De omkading van het Markiezaat van Bergen op
Zoom zal bestaan uit de reeds aangelegde
noordelijke kade, die de verbinding vormt van
de Molenplaat met de Brabantse oever en de
westelijke kade, evenwijdig aan de Schelde-
Rijnverbinding. De omkading hangt samen met
het gekozen tracé van de Oesterdam en is vast
gesteld bij Koninklijk Besluit van 12 januari
1979,
De omkading vervult niet alleen een tijdelijke
waterbouwkundige en scheepvaartkundige
functie, maar ook een definitieve functie in het
belang van het milieu. Wat betreft de tijdelijke
functie kan de omkading worden gezien als een
hulpconstructie. Het kombergend oppervlak
achter de Oesterdam wordt er namelijk onge
veer door gehalveerd, waardoor de bouw van
de Oesterdam eenvoudiger en goedkoper ver
loopt. Bovendien wordt de hinder van de
scheepvaart op de Schelde/Rijnverbinding tij
dens de aanleg van de Oesterdam veel minder
en duurt ook minder lang.
Het belang van de definitieve functie zit daarin
dat de omkading het Markiezaat van het Zoom
meer scheidt. Daardoor zal in het Markiezaats-
meer een betere waterkwaliteit kunnen worden
bereikt dan in het Zoommeer. Dit zal de gewen
ste natuurlijke ontwikkeling van het grootste
deel van het Markiezaat ten goede komen.
Het tracé van de westelijke Markiezaatskade is
zo westelijk mogelijk getrokken. Door een lineai
re kade evenwijdig aan en op zo kort mogelijke
afstand van de Oesterdam te leggen, geeft men
de Schelde-Rijnverbinding zo veel als maar
doenlijk is het aanzien van een kanaal. Het Mar
kiezaat wordt hierdoor tegelijkertijd groter, ten
koste van het ondiepe restgebied langs het ka
naal.
Het nu gekozen tracé vormt niet de kortste ver
binding tussen de Molenplaat en het Kreekrak-
sluizencomplex. Door de kade voor de westkant
van de Molenplaat langs te leiden ontstaan
twee voordelen, die deze oplossing financieel
aantrekkelijk maken. Ten eerste kunnen de
bouwmaterialen van de westelijke hoogwater
kering zoals slakken, mijnsteen en stortsteen
voor de bouw van de kade worden hergebruikt.
Ten tweede ontstaat de mogelijkheid tussen de
Molenplaat en de kade een hoeveelheid van on
geveer 1 miljoen m3 specie te bergen.
Bij het ontwerp van de westelijke Markiezaats
kade zijn de volgende uitgangspunten gehan
teerd: de kade moet zowel aan de tijdelijke als
aan de definitieve functie voldoen. Het milieu in
het Markiezaat dient in de overgangsperiode tol
1985 zoveel mogelijk te worden voorbereid op
de definitieve veranderingen, met een zo gerinc
mogelijke kans op overlast. De kosten van de
aanleg, daarbij inbegrepen de aanpassing in
1985 ten behoeve van de definitieve milieufunc
tie, moeten zo laag mogelijk zijn.
Op grond van deze uitgangspunten zijn alterna
tieve ontwerpen van de kade op een aantal as
pecten met elkaar vergeleken. Een traditioneel
ontwerp - alternatief 1 - betekent een hoge, ge
heel gesloten kade met een kruin op N.A.P.
6,5 (fig 3).
Het milieu in het Markiezaat wordt dan in één
klap getijloos terwijl voortijdige ontzilting met
een doorlaatmiddel grotendeels kan worden
vermeden. Bij de alternatieven 2 en 3 wordt de
sluitkade van stortsteen in het sluitgat na de
sluiting niet afgewerkt maar blijft hij met opzet
doorlatend (fig. 3).
Op het achterliggende meer blijft dan een gere
duceerd getij gehandhaafd met een midden
stand van N.A.P. 0,4 m, en een getijverschil
van 80 cm. Aan de waterbouwkundige en
scheepvaartkundige functie wordt hiermee vol
doende voldaan, terwijl het zoutgehalte in het
Markiezaatsmeer door de uitwisseling met Oos-
terscheldewater toch op een hoog peil blijft.
Door aangroei zal de doorlatendheid van de
sluitkade geleidelijk afnemen; het getij wordt
steeds verder gereduceerd en het milieu kan
zich in de overgangssituatie geleidelijk aanpas
342