i de Oosterschelde worden al meer dan hon-
erd jaar peilingen van de bodem verricht. Uit
e waarnemingen blijkt dat de morfologie van Bodemflgctuaties in de
e Oosterschelde, dat wil zeggen de vorm van OoSterSChelde
et bodemoppervlak, voortdurend in beweging
yas en is. De veranderingen hangen samen met
e getijbeweging. Elk getij stroomt ertijdens
loed ruim 1 miljard m3 water de Oosterschelde
i; tijdens eb stroomt er ongeveer evenveel uit.
)e bodem van de Oosterschelde bestaat uit los-
epakt zand. Wanneer het water over deze bo
em stroomt, kunnen de zandkorrels in bewe-
ing komen. Hoe sneller het water stroomt, des
e meer zand wordt er getransporteerd. Tijdens
e kentering, als de snelheden laag zijn, wordt
r weer zand op de bodem afgezet. Na de kente-
ng zal de stroom het zand gaan meevoeren in
e tegenovergestelde richting. Dit systeem met
risselende stroom- en zandtransportrichtingen
n -hoeveelheden heeft in de Oosterschelde al
euwenlang bestaan.
as sedert ongeveer 1870 beschikken wij over
oldoende gegevens om de morfologische ver-
nderingen van de Oosterschelde enigszins
auwkeurig te kunnen volgen.
)it geldt echter alleen maar voor de grootschali-
e veranderingen op langere termijn. Korte-ter-
nijnschommelingen waren door de lage fre-
uentie waarmee de peilingen werden uitge-
oerd niet te detecteren: er werd gepeild met
eer lange tussenpozen, van soms tientallen ja-
en. In 1959 begon de Rijkswaterstaat evenwel
net jaarlijkse lodingen in de Oosterschelde.
n de afgelopen eeuw is er één duidelijke ten-
lens in het gedrag van de bodem van de Oos-
erschelde waarneembaar geweest: de geulen
lebben zich verdiept en de banken zijn omhoog
.ekomen. Rondom deze algemene richting ko-
ïen allerlei fluctuaties voor. De fluctuaties kun-
en veroorzaakt worden door natuurlijke, tijde-
ke evenwichtsverstoringen, zoals stormen,
aar ook door bijvoorbeeld een springtij-dood-
cyclus.
aarnaast kunnen ook menselijke invloeden
an belang zijn. Gedurende het laatste decenni-
n is in de Oosterschelde een groot aantal Del-
werken uitgevoerd, die in meer of mindere
mate en van plaats tot plaats een sterk verschil
lende invloed hebben gehad en nog hebben op
de morfologische ontwikkeling. Men denke aan
de afsluiting van het Volkerak in 1970, de afslui
ting van de Geul in 1972 en de aanleg van de
werkeilanden in de mond van de Oosterschelde
in 1968 en 1969.
Morfologische veranderingen kunnen ook in
vloed uitoefenen op het eco-systeem. Belangrij
ke elementen in dit eco-systeem vormen bij
voorbeeld de oester- en mosselcultures. Ver
hoogde sedimentatie kan voor de schelpdieren
teelt nadelig zijn. Het is daarom van belang in
zicht te hebben in de morfologische ontwikke
lingen. Deze ontwikkelingen kunnen alleen wor
den vastgesteld door het uitvoeren van lodin
gen.
Door per lodingsopname nauwkeurig de diepte
in een bepaald punt of gebiedje vastte leggen,
en door vervolgens na te gaan hoe die diepte
verandert in de loop van de tijd, kan iets gezegd
worden over de trend in de diepte-ontwikkeling
op langere termijn, en over de fluctuaties rond
deze trend. De trend en de maximale grootte
van de fluctuaties kunnen met een grotere be
trouwbaarheid bepaald worden wanneer het
aantal waarnemingen in de beschouwde
periode groter is.
Daar de Rijkswaterstaat pas sedert 1959 is be
gonnen met het regelmatig eenmaal per jaar
uitvoeren van lodingen in de Oosterschelde,
kan alleen over de laatste 20 jaar, van 1959 tot
1979, de morfologische ontwikkeling in de Oos
terschelde op relatief korte termijn, zo in de or
de van 5 a 10 jaar, redelijk betrouwbaar worden
bepaald. Worden nu plotselinge veranderingen,
zogenaamde trendbreuken, in de morfologische
ontwikkeling geconstateerd, dan zal gezocht
moeten worden naar de oorzaak. Over het alge-
305