Golven die voor de Nederlandse kust verschij-
nen, zijn doorgaans opgewekt door windvelden
boven de Noordzee of Noorse zee die in de Golven in de mond van de
richting van onze kust lopen. De grootte van OOSteTSChelde
deze golven hangt af van de windsnelheid, de
windrichting, de lengte van het windveld - de
zogenaamde strijklengte - en de tijdsduur
waarin de wind in een bepaalde richting waait.
De golven die op zee zijn ontstaan lopen
overigens niet ongehinderd naar de kust:
hoogte en richting kunnen onder invloed van
de bodemconfiguratie en de getijstroom
veranderen. Tenslotte vinden de golven hun
einde doordat ze breken op het strand of op
een zeewering.
Voor onze kust zijn golven uit noordelijke
richtingen het gevaarlijkst omdat dan de
strijklengte het grootst kan zijn, maximaal 2500
km van de ijskap tot de kust, en dus de golven
het hoogst. Stormen uit noordelijke richtingen
veroorzaken bovendien een opstuwing van
water in de zuidelijke Noordzee. De waterstan
den worden daardoor verhoogd, met als
gevolg dat de golven minder last hebben van
de bodem. Grotere golven kunnen dan de kust
en daarmee de stormvloedkering bereiken. Het
feit dat hoge golven en stormvloeden gelijktijdig
optreden is dan ook bepalend geweest voor
het ontwerp van de stormvloedkering.
Nu eerst iets over de waterstand, omdat die
van grote invloed is op de golfbeweging in de
Oosterscheldemond. Vanaf 1888 worden bij
ons de waterstanden en in het bijzonder de
stormvloedstanden gemeten. Wanneer de
gemeten waarden op waarschijnlijkheidspapier
worden uitgezet tegen de frequentie waarmee
ze optreden, dan wordt er een wetmatigheid
zichtbaar: de punten vormen vrijwel een rechte
lijn, de hoogwateroverschrijdingslijn (fig. 1).
De stormvloedkering moest zo worden ontwor
pen dat hij bestand is tegen een storm met een
overschrijdingsfrequentie van 1/4000 per jaar.
De meetduur is echter veel te kort om hiervoor
ervaringscijfers op te leveren. Er moest dus
met een extrapolatie gewerkt worden.
In figuur 1 is de hoogwateroverschrijdingslijn
geëxtrapoleerd. De vraag rijst of de natuur zich
ook aan deze extrapolatie van de waarnemingen
houdt, met andere woorden of het optreden
van de bijbehorende fysische verschijnselen
nog wel waarschijnlijk is. Het K.N.M.I. heeft,
om die vraag te beantwoorden, een studie
verricht naar de oorzaken van hoge stormvloed
standen. Twee fysische verschijnselen, de
windopzet veroorzaakt door krachtige stormvel-
den boven de Noordzee en het astronomisch
getij, werden in mathematische modellen
ondergebracht (figuur 2).
Berekeningen toonden vervolgens aan dat de
geëxtrapoleerde hoogwateroverschrijdingslijn
uit figuur 1 inderdaad met behulp van natuur
kundige theorieën te funderen is. Zoals reeds is
opgemerkt is de waterstand van invloed op de
golven die de stormvloedkering bereiken. De
vraag is dus welke golfhoogten kunnen
optreden bij een bepaalde stormvloedstand. De
meest voor de hand liggende aanpak is het
statistisch verwerken van de waarnemingen.
Sinds 1966 worden tijdens stormomstandig-
heden golfhoogten gemeten aan golfmeetpalen
dichtbij de toekomstige kering. Wanneer de
golfhoogten tegen de hoogwaterstanden
worden uitgezet treedt weer een zekere
wetmatigheid aan de dag. De resultaten zijn
voor het ontwerp van de kering niet direct
bruikbaar omdat de waarnemingen niet verder
reiken dan hoogwaterstanden van N.A.P. 3 m,
terwijl er een uitspraak gevraagd wordt over de
verdeling van de golfhoogten bij stormvloed
standen van N.A.P. 5 m en hoger.
Extrapolatie is geen eenvoudige zaak omdat de
waarnemingspunten niet op een rechte lijn
liggen, maar een puntenwolk vormen.
Om dit probleem op te lossen is onderzocht
hoe de golven die het tracé van de toekomstige
377