k
homogeen zand uit de omgeving. De drempel
werd verhoogd tot 6,5 m. Om het mogelijk te
maken dat de aanzethelling zich in het homo
gene zand zou ontwikkelen, is de bodembe
scherming nog 10 m extra verlengd.
Voor de waterstandsmeting waren meetpalen
aanwezig aan weerszijden van de sluis. Het
debiet werd met akoestische debietmeters
gemeten. Voor de proef konden slechts de
inlaatperioden worden gebruikt. De debietvari-
atie bij een gemiddeld getij op zee liep van 0
tot 430 m3/s. Het peil van het Grevelingenmeer
bedraagt gemiddeld N.A.P. -0,2 m.
In het vervolg worden het verloop en de
resultaten van de eerste ontgrondingsproef
toegelicht.
Op 19 november 1979 werd de spuisluis
geopend voor de eerste inlaatperiode. Uit de
peiling die op die dag is uitgevoerd vóór het
openen van de sluis, blijkt dat er reeds een
maximale ontgronding aanwezig was van
2,4 m ten opzichte van de ligging van de rand
van de bodembescherming op N.A.P. -11 m.
Dit was het resultaat van ontgrondingen tijdens
de verversingsperiode van 1978-1979.
Gedurende de eerste twee weken van de proef,
tot 3 december, verliep de ontgronding nogal
traag, hetgeen werd geweten aan de aanwezig
heid van een kleilaag van 30 cm dikte.
Toen de sluis op 29 februari 1980 werd ge
sloten, bleek dat na 844 uur netto inlaattijd een
maximale ontgrondingsdiepte van 8,8 m was
ontstaan ten opzichte van de ligging van de
rand van de bodembescherming op N.A.P. -11
m. Van de totaal 202 getijden tussen 19
november 1979 en 29 februari 1980, werd 141
maal ingelaten. Gedurende 61 getijden werd de
sluis niet geopend wegens peil- of onderhouds
werkzaamheden.
Voor een goede vergelijking van de proeven in
de natuur en in het model, met name in het
begin van de proeven, moest de invloed van de
kleilaag op het ontgrondingsproces worden
geëlimineerd door een fictief startpunt van het
ontgrondingsproces in te voeren. Hiervoor was
een extrapolatie van de tijdontgrondingslijn
benodigd met behulp van de resultaten van het
modelonderzoek. Het fictieve startpunt van de
natuurproef moest op 25 uur netto ontgron-
dingstijd na het werkelijke startpunt op
19-11 -'79 worden gekozen, dus op 21-11-'79 te
24.00 uur.
Naderhand zijn de proeven in het model met
een schaal 1 op 30 gereproduceerd, met een
permanente stroming. Op grond van de
bestaande relaties die het ontgrondingsproces
beschrijven, zijn de model-resultaten naar de
natuur vertaald, rekening houdend met het in
werkelijkheid optredende getij. Wegens
modeltechnische beperkingen was het niet
mogelijk de natuurproef precies in het model te
reproduceren.
In het model zijn drie proeven uitgevoerd ter
reproduktie van de natuurproef en wel bij
permanente stroom met drie verschillende
debieten: 404, 384 en 370 m3/s. Dit diende om
de invloed van het getij na te gaan op het
stroombeeld en op de ontgrondingen.
Uit het uitgevoerde onderzoek in het model en in
de natuur kan worden geconcludeerd dat het
model in grote lijnen een zeer goede voorspel
ling van het gebeuren in de werkelijkheid kan
geven, mits de randvoorwaarden van getij,
stroombeeld en bodemgesteldheid nauwkeurig
bekend zijn.
na 279 uren na 851 uren
na 85 uren
na 89 uren
1
na 844
na 265
ren
r
y
\K\
\vY
\\\V
JT
A/A'
\vU
s y
y
s'
Y
y
AFSTAND UIT BODEMBESCHERMING
WERKELIJKHEID
MODEL
Fig. 2. Kuilprofielen.
398