Enkele resultaten van het onderzoek worden
vervolgens nog kort samengevat. De tijdont-
grondingslijnen voor model en natuur, zoals in
figuur 1 weergegeven, laten zien dat bij het
begin van de proef een zeer bevredigende
overeenkomst werd geconstateerd.
In figuur 2 zijn kuilprofielen voor het model en
de natuur weergegeven op drie verschillende
tijdstippen. De profielen komen goed met
elkaar overeen, behalve op het eerste tijdstip,
waar de kuil in werkelijkheid veel langer is dan
in het model. Dit wordt toegeschreven aan de
aanwezigheid van de kleilaag in het begin van
de proef, waardoor de ontgronding zich verder
benedenstrooms moest uitbreiden. Op latere
tijdstippen, toen de kleilaag was doorbroken, is
dit effect langzaam verdwenen.
Opvallend is verder de zeer steile beneden
stroomse helling die tegen het einde van de
proef zowel in het model als in werkelijkheid
wordt gevonden. De bovenstroomse helling
aan het eind van de proef is in het model
ongeveer gelijk geweest aan die in de natuur,
namelijk 1:2 a 1:3.
In het model verlopen de aanzethellingen in de
tijd wat regelmatiger dan in de natuur, met een
tendens naar steiler wordende helling. De
steilste hellingen in de natuur, 1:1,5a 1:2,0
worden echter niet door het model weergege
ven. Het onregelmatige verloop dat de aanzet
hellingen in de tijd vertonen in de natuur, zou
kunnen worden verklaard uit een soort dyna
misch evenwicht, waarbij ze de neiging zouden
hebben steiler te worden totdat de helling van
het natuurlijke talud wordt bereikt en er
derhalve, met korte tussenpauzen, kleine
afschuivingen plaatsvinden, tot de aanzethelling
weer tijdelijk flauwer is. De grondgesteldheid
speelt een belangrijke rol in het ontgrondings
proces. Met name de voorwaarde dat het
bodemmateriaal uit cohesieloos materiaal
bestaat is van belang, omdat cohesie het
ontgrondingstempo remt.
In het onderhavige geval is uit een uitgebreid
bodemonderzoek gebleken, dat op verschillende
diepten doorlopende kleilaagjes voorkwamen
tot dikten van 30 a 40 cm. De invloed kon niet
in de vertaling van modelresultaten naar de
werkelijkheid meegenomen worden. Dit laatste
was de voornaamste aanleiding voor de
uitvoering van de tweede natuurproef met
homogene bodemgesteldheid. De resultaten
hiervan en de reproductie ervan in het model
zijn eind 1981 te verwachten. We zullen daar in
1982 verslag van doen.
399