f 40-
Z.
tijdslimiet bepalend is voor het moment
waarop het trekken begint, betekent dit dat bij
snel en bij langzaam trekken evenveel energie
aan de grond wordt afgegeven.
Uit de sonderingen in de trilpunten blijkt
duidelijk dat bij langzaam trekken een beter
verdichtingsresultaat wordt bereikt dan bij snel
trekken (fig. 6).
Normaliter worden de trilnaalden nadat op een
bepaalde diepte is verdicht, een meter omhoog
getrokken. Bij wijze van proef is nagegaan of
een verkleining van de verticale stapafstand tot
0,5 m een beter verdichtingsresultaat oplevert.
De vergelijkingsproeven zijn uitgevoerd bij een
slagkracht van 1200 kN/f 25 hz, een maximale
triltijd van 10 minuten bij een verticale stapaf
stand van 1 m, en van 6 minuten bij een
stapafstand van 0,5 m; de stramienafstand
bedroeg 5 m, en de verdichtingsdiepte 10 m;
de verticale stapafstand bedroeg in het gebied
tussen -10 en -7 m telkens één meter, en
daarboven 0,5 m of 1 m; er werd langzaam
getrokken.
Hoewel er op deze wijze boven 7 m beneden
het maaiveld bij een verticale stapafstand van
0,5 m meer energie in de grond werd gestopt,
leidde dit niet tot een betere verdichting van de
grond (fig. 7).
Alternerend verdichten
Uit fig. 6 en 7 blijkt dat er in de 'trektrajecten'
teruggangen in de conusweerstanden optreden.
Deze zogenaamde 'dips' komen, zij het in
mindere mate, eveneens voor in de sonderingen
die in het zwaartepunt van de verdichtingsdrie
hoek zijn gemaakt, zowel bij een verticale
stapafstand van 1,0 m als van 0,5 m.
LU
ïi 39-
X
O 38-
z
UJ
E 37-
O-
Q 36-
UJ
O
9 35-
36*/. LAAGSTE PORIENGEHALTE
i DAT TOT NU TOE BEREIKT IS
N/mm 10 11 12 13 14 15 16 17 16
GEMIDDELDE CONUSWEERSTAND
START VERDICHTEN -
EINDE VERDICHTEN-
START TREKKEN NAALD
START VERDICHTEN
VERDICHTINGSTIJD
Fig. 4. Verdichtingseis met
betrekking tot de verwekings-
gevoeligheid van de onder
grond.
Fig. 5. Vermogensgrafiek van
de trilmotoren.
423