tussen de lokale maximumsnelheid en de gemiddelde snelheid tussen de pijlers. Benedenstrooms van de kering, in het zog van pijlers en drempel, zijn dergelijke verschijnselen nog sterker. Getijvariatie Bij het onderzoek ter beantwoording van de vraag hoe de stroming verandert gedurende de bouw van de kering, wordt er in principe van uitgegaan dat we kunnen volstaan met de bestudering van de verandering bij gemiddeld getij. Bij een ander getij, bij voorbeeld een extreem springtij, zal de verandering waar schijnlijk in grote lijnen gelijk zijn, maar er kunnen toch wel afwijkingen komen, vooral tegen het einde van de bouw. Alvorens daar op in te gaan, besteden we eerst aandacht aan een onderzoek naar de invloed van de variatie van het getij in de huidige situatie. Natuurmetingen spelen daarbij uiteraard de hoofdrol. Al ettelijke malen zijn permanente stroommeters geïnstalleerd op vijftien punten in de as van de kering. Die registreren de lokale stroomsnelhe- den twee of drie weken lang 24 uur per dag. Uit de registraties is een verband af te leiden tussen de maximale eb- of vloedsnelheid en het bijbehorende getijverschil. Aangezien we langjarige waarnemingen van het getijverschil hebben, kunnen we berekenen welke snelheden er zullen voorkomen, en hoe vaak per jaar. De snelheden bij voorbeeld die maar éénmaal per jaar voorkomen kunnen bij vloed 50 a 60% hoger zijn dan bij gemiddeld getij, en bij eb 25 a 30%. Tot hoelang deze zelfde getallen gebruikt kunnen worden is nog niet duidelijk. Daarom 438 Stroombeeld bij extreem verval; proef in het detailmodel van de Oosterscheldemond. worden berekeningen uitgevoerd met IMPLIC, het één-dimensionale computermodel van de Oosterschelde. Met dit programma kan een soortgelijke veertiendaagse reeks snelheden worden gevonden als met de permanente stroommeters. Het gaat dan niet om lokale snelheden, doch om de snelheden gemiddeld over een heel sluitgat. Voor deze grootheden kan dan ook het verband met het getijverschil worden afgeleid. En dan ook voor latere bouwfasen. Uit een eerste oriëntatie is al gebleken dat de invloed van de variatie van het verticaal getij op de snelheden in de laatste bouwfasen merkbaar afneemt. Dit was ook wel te verwach ten, aangezien de weerstand van de kering meer dan evenredig met het debiet toeneemt. Zo blijkt dat het onderzoek al heel wat informatie heeft opgeleverd over de stroom in de bouwfa sen, maar dat er ook nog heel wat moet worden uitgezocht. Waar het uiteindelijk om gaat, is de vaststelling van de maatgevende stroomkarakteristieken voor ieder werktuig, voor iedere bouwactiviteit en voor iedere bouwfase. Met de kennis omtrent de verande ring van de stroom gedurende de bouwfasen wordt de basis gelegd om die stroomkarakte ristieken af te leiden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1981 | | pagina 32