Dragers Om grote hoeveelheden inspecties onder water te kunnen verrichten, zullen speciale inspectie systemen worden gemaakt en ingezet; hieron der beschrijven we een paar van zulke 'dragers', die ervoor zorgen dat de inspectiemiddelen op de vereiste plaatsen worden gebracht. Er zijn bij de werken in de Oosterschelde-mond drie soorten dragers nodig: een Bodemkruiper, een op afstand te bedienen Mechanische Duiker en een Inspectieslede. De Bodemkruiper heeft de roepnaam 'Portunus' Zwemkrabgekregen. Het voertuig is 6 m lang en 4 m breed; het gewicht boven water bedraagt 6,5 ton, onder water slechts 5 ton. De normale manier van voortbewegen is op rupsbanden, maar er zijn ook vier zwenkarm- wielen, buiten de rupsen, waarmee het voertuig kan manoeuvreren wanneer het op de funde- ringsmatten rijdt. Koerscorrecties van enkele graden mogen dan nog wel uitgevoerd worden met behulp van de rupsbanden, maar als het om grotere koersveranderingen gaat, bij voorbeeld een wending van 180° of een zijdelingse verplaatsing, dan worden de zwenkarmen in een bij de beweging behorende stand geplaatst; vervolgens worden de wielen hydraulisch omlaag gedrukt, en het voertuig komt omhoog tot de rupsbanden vrij zijn van de mat. De zwenkwielen worden aangedreven door hydromotoren die in de wielen zijn ingebouwd. Aan de voorkant van de Bodemkrui per bevindt zich de inspectiewagen, die als hij in gebruik is, met twee met water gevulde banden op de mat rust. Het frame hangt daardoor op een vaste hoogte boven de bodem. De inspectiewagen is met het rupsvoer tuig verbonden door twee bomen, die aan de 476 zijkant van de Bodemkruiper scharnieren. Met een hefcilinder kunnen de bomen opwaarts bewegen. Voordat de Bodemkruiper een obstakel beklimt, bij voorbeeld een bodembe scherming, wordt de inspectiewagen 1,5 m omhooggebracht. De rupsen, als voorste delen van de Bodemkruiper, kunnen de bestorting dan gaan beklimmen. De inspectiewagen draagt 3 KSV-blokken, in een frame dat ten opzichte van het geheel van de wagen in hoogte kan worden versteld, terwijl de KSV-blokken evenwijdig blijven met het bodemoppervlak. In elk blok van 1 m bij 70 cm zijn twee zwart/wit-camera's aangebracht. De hoogte-instelling wordt bepaald naar het zicht onder water ter plaatse. Het begeleidings schip ontvangt de zes televisiebeelden op monitors. De inspectiewagen draagt aan de voorzijde ook nog vier aanzandingssensoren voor de meting van zandlaagdikten. De Bodemkruiper is verder uitgerust met een sonar-vis aan weerszijden om daarmee de bodem naast het rupsvoertuig af te tasten, en aan de voorkant met nog een sonar die helpt om obstakels vóór de Bodemkruiper op te merken en te vermijden. De Bodemkruiper wordt met de hand bestuurd door iemand aan boord van het begeleidings vaartuig, die met stuurknuppels de rupsaandrij ving en de zwenkwielen bedient; maar hij kan ook geheel automatisch een vooraf geprogram meerd rijpatroon volgen. De afstandsbesturing geschiedt in beide gevallen door tussenkomst van een navelstreng, 7 cm dik en 250 m lang, waarmee de Bodemkruiper vastzit aan het begeleidende vaartuig. De elektrische energie die de 'Portunus' nodig heeft voor zijn aandrij ving en zijn inspectie-verrichtingen wordt ook langs die navelstreng aangevoerd. Tevens

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 14