van het transport een relatief grote afstand
nodig, die in het algemeen groter is dan de
breedte van de aan te leggen dam. Bovendien
is het werkelijke transport bovenstrooms van
de dam meestal niet gelijk aan nul. Daarom zal
in het nog niet afgesloten tracé-gedeelte voor
de kop van de zanddam een aanzienlijk gerin
gere hoeveelheid zand van de bodem kunnen
worden opgenomen en in suspensie geraken,
dan de theoretische zandtransport-capaciteit
die behoort bij de snelheid in het sluitgat. Op
het stort daarentegen wordt zoveel zand in
suspensie aangeboden, dat de afvoer van zand
uit het stort de berekende zandtransport-capa
citeit aanzienlijk te boven zal gaan.
Uit controle-berekeningen van eerder uitgevoer
de zandsluitingen zijn factoren afgeleid om de
berekende zandtransport-capaciteit voor
bodem en stort te herleiden tot werkelijke
zandverliezen. Het zandverlies dat optreedt bij
de bodem van het af te sluiten gat wordt
bepaald door de berekende zandtransport-capa
citeit te vermenigvuldigen met een factor 0,25;
voor het stort geldt een factor 2 (figuur 3).
Deze factoren worden bij de gebruikelijke me
thode toegepast op de over een getijfase - eb
of vloed - geïntegreerde transport-capaciteiten.
Men gaat ervan uit, dat er vooruitgang wordt
geboekt in de aanleg van de sluitdam zolang in
een getij de totale zandaanvoer het totale
verlies overtreft.
Toch is toepassing van de genoemde correctie
factoren op de gesommeerde zandtransporten
in bepaalde situaties onjuist. Het momentane
zandverlies op het stort kan de momentane
aanvoer namelijk overschrijden. Dit kan slechts
ten koste gaan van het reeds gesedimenteerde
bodemmateriaal. Onder deze condities lijkt een
correctiefactor 2 te hoog. Welke reductie erop
moet worden toegepast, is nog onderwerp van
studie.
De zandverliezen, uitgedrukt in kubieke meters
per getij, worden voor elke beschouwde fase
van de afsluiting uitgezet tegen de bijbehorende
sluitgatopening. Een vloeiende lijn door de
gegeven punten geeft dan het verloop van de
zandverliezen tijdens de gehele sluitingsperio
de. Wanneer de inhoud van de sluitkade in elke
fase van de afsluiting bekend is, kan de
sluitingsduur berekend worden. Daartoe wordt
over een bepaalde tijdstap het verschil bepaald
tussen zandaanvoer en zandverlies. Aangeno
men wordt dat deze waarde constant is
gedurende de tijdstap. Het berekende verschil
komtten goede aan de dam, zodat de resterende
sluitgatopening kan worden bepaald.
Bij deze sluitgatopening kan het zandverlies
weer worden afgelezen en kan de berekening
worden herhaald. Op deze wijze kunnen de
480
tijdstappen en zandverliezen geïntegreerd
worden over de gehele sluiting. Dan zijn de
sluitingsduur èn de totale zandverliezen dus
bekend.
Het lage bufferbekken van de Krammersluizen
bood, toen het in 1979 gesloten moest worden,
een goede gelegenheid tot het uitvoeren van
een grootschalige praktijkproef. Het gemiddelde
getijverschil bedroeg er buiten het bekken
3,60 m. Hierdoor traden bij het vullen en
ledigen van dit bekken in elke getijfase
behoorlijke stroomsnelheden op naar binnen óf
naar buiten. Snelheden in de orde van 1 a 1,5 m
zouden een meetbare en controleerbare
hoeveelheid transport opleveren. Volgens de
eerste berekeningen was daarvoor bij de
aanvang van de sluiting een sluitgat nodig met
een maximale breedte van 100 a 150 m,
gemeten langs de N.A.P.-lijn. Een kleiner sluitgat
zou nog hogere snelheden en transporten
opleveren, maar zou aan de andere kant
onvoldoende mogelijkheden bieden om een
aantal fasen van een sluiting door te meten en
te berekenen: het zou eenvoudig te gauw dicht
zijn.
Mede in verband met de relatief geringe
waterdiepten tussen 3 en 0 m die in het sluitgat
optraden gedurende een getij, bleven de
zandtransporten evenwel gering in vergelijking
met eventuele zandsluitingen van de comparti-
menteringsdammen (zie tabel).
Door de lage zandtransporten leek het niet
zinvol de bestaande transportformule te ijken.
De bepaling van de hydraulische randvoorwaar
den zou zo nauwkeurig moeten als mogelijk
slechts in een model haalbaar zou zijn. Daar
aanpassing van de transportformule voor de
proefomstandigheden niet mogelijk bleek,