werken, en min of meer onafhankelijk van de
bovenwaterstand mechanisch aangeslagen
worden. De vacuümpomp zorgt ervoor, dat de
hevel ook bij geringe vervallen kan worden
aangeslagen. De hevel kent in feite twee
werksituaties: Hij kan functioneren als overlaat,
zodat er water over de knie stroomt van de
zijde met de hoge waterstand - die dan hoger
moet zijn dan N.A.P. 3 m - naar die met de
lage waterstand; in aangeslagen toestand kan
hij ook als een echte hevel gaan werken, dus
met stroming door de gehele buis.
De hevel in de Grevelingendam kan alleen
functioneren als overlaat bij waterstanden op
het Krammer die hoger zijn dan N.A.P. 3,00
m, dat wil in de praktijk zeggen tijdens een
storm.
De stroom is dan gericht van het Krammer
naar het Grevelingenmeer. Door er in deze
situatie voor te zorgen dat de atmosferische
luchtdruk in de knie wordt gehandhaafd via
een open verbinding met de buitenlucht, kan
hierbij nooit buisstroming ontstaan. De
hoeveelheid water die vanuit het Krammer
tijdens een storm op het Grevelingenmeer
terechtkomt, is dan ook klein, en verhoogt de
waterstand op het meer met niet meer dan
enkele centimeters. Met behulp van een kleine
compressor kan ook nog overdruk in de
hevelknie worden aangebracht, zodat desnoods
onder alle omstandigheden een waterscheiding
kan worden gerealiseerd.
Via de aangeslagen hevel is het waterdebiet
veel groter dan in een overlaatsituatie, omdat
er dan buisstroming ontstaat. Hiertoe dient in
de hevelknie onderdruk te worden gezogen
met behulp van een vacuümpomp, zodat de
waterstand in de hevel stijgt. Wanneer alle
FASE 1 HEVEL IN RUST BIJ ATMOSFERISCHE DRUK
FASE 2 VACUÜM TREKKEN DE ATMOSFERISCHE DRUK WORDT LAGER STIJGENOE WATERSTAND
FASE 3 HEVEL BIJNA AANGESLAGEN HIERDOOR ONTSTAAT BUISSTROMING.
493