Fig. 1. Scheefstand van de pijler als gevolg van het uitspoelen van bodemmate riaal. Fig. 2. Schema van de funde ring en de inbedding van de pijlervoet. Foto: Aanzandingspatronen achter een zuigmond. te plaatsen pijler, maar ook de zuigmond tijdens het opschoonproces plaatselijk het doorstroomprofiel in het sluitgat. Bij zo'n blokkering ontstaat in de directe omgeving van het betrokken obstakel een kleine ontgronding doordat de stroomsnelheden ter plaatse toene men. Hierbij treedt zowel bodem- als suspensie transport op. Tengevolge van het optredende lokale stroombeeld heeft het in beweging ge brachte zand de neiging om zich naar het ge bied achter het betrokken obstakel te verplaat sen. Er treedt dus aanzanding op in het zogehe ten schaduwgebied. De foto geeft een aanzandingspatroon achter een zuigmond zoals dit in een hydraulisch model zichtbaar werd. De hoeveelheid en de wijze van aanzanding is onder meer afhankelijk van de vorm van het obstakel, de grootte en de richting van de stroomsnelheden in het sluitgat en van de tijdsduur. Omdat de stroomsnelheden en de stroomrichtingen in het sluitgat niet beïnvloedbaar zijn, moest worden onderzocht bij welke uitvoeringsmethode de geringste aanzanding mocht worden verwacht, dat wil zeggen bij welke aanstroomrichting - eb of vloed - en bij welke stroomsnelheden het uitvoeringsproces het beste kan plaatsvinden. Uit figuur 3 blijkt dat alle essentiële handelingen zoveel mogelijk plaats moeten vinden rond de kentering van het getij, wanneer de stroom snelheden laag zijn. Waar enigszins mogelijk is de leg- of zuigrichting zodanig aangepast dat geërodeerd bodemmateriaal niet neerslaat op het zojuist opgeschoonde werkvlak. Een dergelijke uitvoeringsmethode is evenwel niet voor alle fasen mogelijk, ofwel omdat de tijdsruimte te beperkt is of omdat er uitvoerings technische overwegingen - krachten, risico's en dergelijke - zijn die een andere methode in de weg staan. Met de aldus verkregen werkmethodieken kon vervolgens worden bestudeerd welke aanzan ding op de grenslagen moet worden verwacht bij concrete uitvoeringshandelingen. Deze studie werd bemoeilijkt door het feit dat de verschijnselen die aanleiding geven tot aanzan ding zich gedurende een zeer korte periode zullen voordoen. We hebben hier namelijk te maken met erosie en aanzanding rond bewe gende objecten in een complex stroombeeld. Bij de studie daarvan kan slechts zeer beperkt gebruik gemaakt worden van resultaten van ontgrondingsonderzoeken in ander verband, omdat daarbij steeds de evenwichts-ontgron- dingssituatie is onderzocht, die onder deze omstandigheden helemaal niet wordt bereikt. Omdat in diverse praktijk- en modelonderzoeken en vanuit de theorie verschillende specifieke 469

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 7