De beveiliging van
Noord-Holland tegen
stormvloeden
Noord-Holland behoort tot dat gedeelte van
Nederland dat voor een belangrijk deel door de
mens is gemaakt. Halverwege de Middeleeuwen
is men hier begonnen het water te keren.
Daarna heeft men ook land op het water
gewonnen, door droogmakerijen en door
telkens nieuwe waterkeringen aan te leggen in
buitendijkse gebieden.
Veel van de oude waterkeringen bleven intact,
en zo vormen die nog steeds een extra beveili
ging voor het erachter gelegen land. Soms
kreeg de kering in de loop der tijden een
andere rol, zoals de Hondsbosse Zeewering,
die met zijn slaper, dromer en waker, vroeger
was gericht tegen een bedreiging uit het
oosten.
Bij de rampzalige stormvloed van 1953 is
Noord-Holland er betrekkelijk goed afgekomen.
Alleen op Texel is een dijk doorgebroken, en
waren er mensenlevens te betreuren; dat
waren overigens geen bewoners van de
geïnundeerde polder, maar hulpverleners. De
weinige bewoners van de polder de Eendracht
hadden toen al een goed heenkomen gevonden.
Op andere plaatsen in de provincie liepen de
dijken min of meer ernstige schade op, maar
tot een dijkdoorbraak kwam het verder nergens.
De grootste schade leden de duinen. Er vond
massaal duinafslag plaats, en ook werd de
buitenste duinregel op verschillende plaatsen
doorbroken, zodat duinvalleien erachter onder
water kwamen te staan.
Dat de schade beperkt bleef, kwam omdat in
Noord-Holland, anders dan in het Deltagebied,
het hoogtepunt van de storm niet samenviel
met de piek van het astronomisch getij. De
schade kon nog in hetzelfde jaar worden
hersteld, nog vóór het stormseizoen intrad. De
stormvloed maakte echter duidelijk dat ook in
Noord-Holland op grote schaal verbeteringen
moesten worden aangebracht aan de primaire
waterkeringen.
Vooruitlopend op het eindrapport van de
Deltacommissie, dat uiteindelijk verscheen in
1960, werd al een deel van de Helderse zeewe
ring versterkt. Naderhand bleek dat de Delta
normen zwaarder waren, en dat noodzaakte tot
nadere aanpassing en verhoging. Het eindrap
port van de Deltacommissie stelde het ontwerp-
peil voor Den Helder op N.A.P. 5,05 m; op
Texel werd het iets lager, op Wieringen iets
hoger. Tevens werd aangegeven hoe de
kruinhoogte van de dijken en hoe hun sterkte
moesten worden bepaald. Geen enkele bestaan
de zeedijk bleek aan de normen te voldoen, en
te beschermen tegen de in het rapport veron
derstelde superstorm.
Voor de duinen verscheen een voorlopige
richtlijn die aangaf hoe de sterkte van de
duinregel kon worden berekend. Daarmee is
voor de gehele duinkust in Noord-Holland de
lijn bepaald waartoe de zee zou kunnen
doordringen bij het nieuwe ontwerppeil.
Aangezien de duinkust een beweeglijk karakter
heeft, is tevens de verwachte verandering van
de kustlijn in aanmerking genomen, tot het jaar
2030. Zo kwam de 'superstormvloedlijn 2030'
tot stand. De duinen bleken ook bij de nieuwe
norm zonder meer te voldoen; alleen bij
Callantsoog was dat plaatselijk niet het geval.
In enkele andere kustplaatsen bleek er wel een
aantal gebouwen en straten in de afslagzone te
liggen; doorbraak van het duinmassief zou
daar echter niet optreden.
De Deltawet spreekt van beveiliging van het
land tegen stormvloeden. Voorzover het land
door dijken beschermd wordt, houdt dit
eenvoudigweg een opdracht in tot verhoging
559