storing aan het centrale bedieningsgebouw. Voorts moeten de besturingsinstallaties regelmatig worden beproefd. Door hiervoor een juiste interval te kiezen kan de kans op storing tijdens een onverwachte sluiting worden verkleind. Daarnaast zullen sommige installatiedelen meervoudig worden uitgevoerd, waardoor de schuifbeweging in geval van falen van bepaalde onderdelen toch door kan gaan. Dit principe wordt toegepast bij de meer gecompliceerde installatiedelen, waarin veel elektronika zit. De installatie voor de meting van de schuifscheef- stand en de besturing van de hydrauliek is drievoudig uitgevoerd. Daarmee is het bezwaar van een dubbele uitvoering ondervangen, namelijk dat het niet zonder meer mogelijk is te bepalen welke feitelijk defect is, als één van de twee installaties defect raakt. Voor de onderde len die niet meervoudig uitgevoerd kunnen worden, dienen uiterst betrouwbare componen ten gekozen te worden: een standaard schakel- relais dat regelmatig een keer per veertien dagen beproefd wordt blijkt ternauwernood de geëiste faalkans te halen. Gezien wat haalbaar is bij het plaatsen van de pijlers zullen de schuiven bij het op- en neerbe- wegen tussen de meer of minder scheefstaande pijlers met een zekere nauwkeurigheid rechtge- houden moeten worden. Bepalend hiervoor is de mate waarin de geleidingsstrippen op de pijlers en de geleidingen op de schuiven ten opzichte van elkaar verdraaid mogen zijn. Vooralsnog wordt 15 cm scheefstand van de schuiven toelaatbaar geacht, 20 cm scheefstand geldt dan als extreem. De schuif zal door ongelijke snelheden van de cilinders scheef- lopen, bij de hoogste schuiven tot wel 40 cm. Tijdens het bewegen zal dus gecorrigeerd moeten worden, door de voorlopende zijde tijdelijk stil te zetten. Door onnauwkeurigheden in het meetsysteem zal de toegestane scheefloop om te beginnen verkleind moeten worden, zodat er vaker moet worden gecorrigeerd; dat heeft een nadelig effect op de levensduur van de hydraulische installatie. Gekozen is voor een meetonnauw- keurigheid van 1 a 2 cm, wat voor de hoogste schuif van 11,9 m een meettolerantie van 1,5 °loo betekent. Met conventionele middelen is zoiets niet realiseerbaar. Energievoorziening Voor het bewegen van de schuiven is een vermogen benodigd dat afhankelijk van de afmetingen van de schuif varieert van 49 tot 73 kVA. Voor het gelijktijdig bewegen van alle schuiven is in totaal een vermogen van 4000 kVA nodig. Het overige voor de kering benodigde vermo gen, voor het in bedrijf houden van de verlich ting, de verwarming, de bewaking en de signalering en voor het bedienings- en diensten gebouw en de Roompotsluis, bedraagt in totaal 450 kVA. Het sluiten van de kering zal slechts onder uitzonderlijke omstandigheden plaatsvinden, en het piekvermogen hoeft dus maar zelden te worden opgebracht. Indien alle energie zou worden betrokken uit het openbare elektriciteits net, zou de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij dat piekvermogen voortdurend beschikbaar moeten houden. Hieraan zouden zeer hoge kosten voor vastrecht verbonden zijn. Op financieel-economische gronden alleen al is eigen opwekking van energie aantrekkelijker. Er kan dan gebruik worden gemaakt van apparatuur van de centrale die is opgesteld voor de bouw van de stormvloedkering. In de energie-behoefte voor het gelijktijdig bewegen van alle schuiven wordt voorzien door eigen opwekking; alleen de energie die onder normale omstandigheden wordt verbruikt, wordt betrokken uit het openbare net van de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij. De centrale die energie levert voor de bouw van de stormvloedkering, maakt gebruik van aggregaten van 725 kVA. Voor het gelijktijdig bewegen van alle schuiven moeten ertenminste zes aggregaten beschikbaar zijn. In de faalkans analyse wordt er rekening mee gehouden dat er twee aggregaten buiten bedrijf kunnen zijn in verband met revisie. Om zekerheid te hebben dat het gevraagde vermogen met de vereiste betrouwbaarheid beschikbaar is zullen er nog twee extra aggregaten geplaatst worden; in totaal worden dus 10 aggregaten opgesteld. Om te voorkomen dat brand of explosie in één aggregaat de gehele eigen opwekking in de war stuurt, is de installatie gesplitst in twee centrales van elk vijf aggrega ten. Beide centrales hebben hun eigen bekabeling, hoofdrails en schakelapparatuur, er is een volledige brandscheiding doorgevoerd. Bij het uitvallen van één centrale kan de kering, door het beurtelings en eventueel getrapt bewegen van de schuiven, toch worden gesloten, zij het met enige vertraging. De aggregaten wekken een laagspanning van 380 V op. Deze opwek-spanning wordt per aggregaat met behulp van een transformator van 800 kVA omhoog getransformeerd naar een distributie-spanning van 10 kV. De opwek eenheden worden aan de 10 kV-zijde, na 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 11