De bediening van de schuiven vindt plaats in het centrale bedieningsgebouw, vanaf een lessenaar. Daaromheen staat op enige afstand een signaleringstableau, waarop de toestand van iedere schuif afzonderlijk kan worden afgelezen, alsmede het schema van de energieopwekking en -distributie. De bedieningslessenaar is onderverdeeld in twee delen. Het eerste gedeelte functioneert bij veiligheidssluitingen; hiervandaan kunnen rechtstreeks commando's worden gegeven aan alle schuifinstallaties. Als vanaf dit paneel een sluitcommando is gegeven, zullen de schuiven dichtgaan volgens een programma dat vast is ingebouwd in de nabij de schuiven geplaatste elektrische installatie en dat een sluiting garandeert die voldoet aan de betrouwbaar heidseisen. Vanaf het deel van de lessenaar dat dient voor alternatieve sluitingen kunnen slechts comman do's worden gegeven nadat met een sleutel schakelaar is omgeschakeld van het veiligheids paneel naar het alternatieve paneel. Dit lessenaargedeelte staat in verbinding met een centrale gegevensverwerkende installatie. Voor iedere schuif afzonderlijk kan de hoogte worden opgegeven tot waar de schuif na een commando dient te worden gesloten of geopend. Door middel van keuzetoetsen kan men verschillende programma's oproepen in de centrale verwerkingseenheid, waarmee de schuiven volgens een van tevoren bepaald patroon kunnen worden bewogen. Alle daarvoor noodzakelijke en door de centrale gegenereerde commando's worden naar de lokale installaties overgedragen via een afzonderlijk net, waar langs eveneens wordt teruggemeld wat de commando's hebben uitgewerkt. Als dat om veiligheidsredenen gewenst is, kan te allen tijde teruggeschakeld worden naar het veilig heidspaneel; de alternatieve sluitwijze verandert dan weer in een veiligheidssluiting. Voor elke schuifeenheid is ter plaatse een elektrische installatie noodzakelijk. Deze installaties zijn voor iedere schuif gelijk, ongeacht het verschil in afmeting van de schuiven. De gegevens die nodig zijn om de taken van besturing, beveiliging, bewaking en signalering te kunnen uitvoeren, worden betrokken uit de hydrauliek, van meetopnemers bij de schuiven, of ze komen binnen vanuit het centraal bedieningsgebouw, dan wel, indien men de installatie ter plaatse van de noodzake lijke gegevens wil voorzien, van een lokale terminal. De uitgangen van het besturingsgedeelte worden direct naar de hydraulische installaties gevoerd en sturen daar de diverse hydraulische stuurkleppen en motoren. Vanuit de hydraulische installaties wordt de procesinformatie bestemd voor de besturing, beveiliging, bewaking en signalering naar de besturingseenheid teruggekoppeld. De door de besturingseenheid afgegeven signalen en de teruggekoppelde informatie worden centraal verwerkt. We gaan nu nog wat nader in op de taken van besturing, beveiliging, bewaking en signalering. De besturingstaak omvat allereerst de correctie van scheefstand van de schuiven. De linker- en de rechterzijde van een schuif worden bewogen door twee onafhankelijke hydraulische hefin- richtingen. Door ongelijkheid in de afstelling van de hydrauliek kan een schuif scheeflopen. Dit dient beperkt te worden, om de geleidingen waarlangs de schuif wordt bewogen zo gelijkmatig mogelijk te belasten. Verder moet de besturing er zorg voor dragen dat de commando's 'dalen' en 'stoppen', die horen bij een sluiting in het belang van de veiligheid, altijd met voorrang worden uitge voerd. Deze commando's kunnen vanuit het bedieningsgebouw worden gegeven, èn lokaal bij de schuif. Wanneer zo'n commando wordt gegeven, wordt een eventueel in uitvoering zijnd besturingscommando onmiddellijk beëindigd. Bij het uitvoeren van een besturingscommando kan de besturing een beperkt aantal terugmel dingen verrichten van de hydraulische inrich tingen. De scheefstandcorrecties vinden plaats parallel met het uitvoeren van een besturings commando. Nadat een eindstand of een ingestelde hoogte is bereikt, zou een schuif kunnen gaan wegzak ken. Door de besturing wordt dit automatisch gecorrigeerd. Beschouwen we vervolgens de beveiligingstaak, dan zien we dat beveiligingen worden aange bracht op extreme scheefstand, op de eindstan den van de schuiven, en op onderdelen van de hydrauliek; daarover nog een woord. Treedt er extreme scheefstand op, dan is een scheefstand correctie niet uitgevoerd. De hydraulische eenheden worden in dat geval uitgeschakeld. De hefhoogte van de linker- en de rechterzijde van een schuif wordt door middel van codege vers ingewonnen, voor de zekerheid drie maal. Daarna kan er worden gecorrigeerd. Bij het bereiken van de eindstand van één schuifzijde, wordt de hydraulische eenheid die daarbij hoort, uitgeschakeld. De eindstand wordt eveneens afgeleid van de stand van de codegevers. Verder wordt een aantal grootheden in de hydraulische installatie, zoals maximale druk, 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1982 | | pagina 14